Kies voor een “gezond” aandeel zetmeel in maïs
Hoe kun je profiteren van een optimaal zetmeelgehalte, een gezonde, goed verteerbare plant de beste melkproducties
Het gaat niet alleen over zetmeel
Bij maïs onderscheiden we 3 types qua afrijping : drydown en harmonische types rijpen relatief vlug af (met risico op stengelrot) en gaan dus sneller naar een hoog zetmeelgehalte. Staygreen rassen blijven daarentegen langer gezond. POWERCELL™ rassen zijn hier een voorbeeld van. Bij dit type zal de plant meer geleidelijk de suiker in de plant omzetten naar zetmeel in de kolf. Het voordeel is dat de plant niet “doorschiet” naar drogestofpercentages van boven de 40%. Bij POWERCELL™-rassen blijft er altijd suiker achter in de plant tot aan de oogst. Dit zorgt voor een groen en met name gezond gewas zonder fusarium en andere ziektes. Bijkomende voordelen: oogstflexibiliteit en een goed aan te rijden product. Daarnaast is de resterende suiker extra ‘brandstof’voor een goede conservering van de kuil en daardoor minder kans op broei!
Stijging van 1 % DS is ± 10 gram zetmeel extra: ga dus voor maximaal zetmeel oogsten voor meer dan 35 % DS. Het suikergehalte van een POWERCELL™-ras is algemeen hoger dan bij een “normaal” ras. Dat resulteert in een betere plantgezondheid en betere conservering van de maïskuil. Ook bij 38 % DS is er nog voldoende suiker, dus minder risico op “noodrijpheid” en minder risico op stengelrot.
De grafiek laat de gebruikelijke ontwikkeling zien van drogestof-, suiker- en zetmeelgehalte voor een POWERCELL™-ras.
Celwandverteerbaarheid blijkt belangrijker dan zetmeelverteerbaarheid
Verschillen in zetmeelverteerbaarheid worden steeds vaker als verkoopargument naar voren geschoven. Echter, deze kleine verschillen lijken minder invloed te hebben dan men soms beweert (maïszetmeel kan nagenoeg volledig verteerd worden. Zelfs bij zeer hoge opnames ligt de verteerbaarheid met ruim 94 % nog steeds zeer hoog). Sommige bronnen tonen cijfers omtrent verschillen in pure dent- en flintgenetica, wat niet echt de realiteit is. De meeste zogenaamde “flint” rassen zijn immers flint/dent, en niet 100 % flint. Een scheve vergelijking dus.
En bepaalde rassen kunnen dan wel een iets betere verteerbaarheid van het zetmeel hebben, maar deze boeten dan weer in op vlak van zetmeelgehalte en plantverteerbaarheid. Bovendien hebben andere factoren zoals oogstmoment, tijdstip van uitkuilen en korrelkneuzing veel meer invloed op zetmeel dan de kwaliteit ervan.
Als melkveehouder doe je goed aan om nog altijd voor de meest verteerbare rassen te kiezen. Als de celwandverteerbaarheid stijgt, stijgt immers ook de voeropname en de melkgift (en herkauwers worden niet “overbelast” zoals wel zou kunnen met “teveel” zetmeel in het rantsoen). Het is van belang dat de impact van VEM en totale plantverteerbaarheid niet onderschat mag worden. Een klein relatief verschil van 1 of 2 punten relatief in VEM (verteerbaarheid) heeft een veel grotere invloed op het financieel resultaat dan verschillen in zetmeelverteerbaarheid.
Conclusie: Een hoge celwandverteerbaarheid (en bijgevolg hoge VEM) is sterk genetisch gebonden en is nog altijd de beste garantie voor de hoogste melkproducties én gezonde, vitale koeien. Verschillen in zetmeel en zetmeelverteerbaarheid kun je veel meer zelf sturen door bijvoorbeeld oogstmoment, hakselhoogte, inkuilduur en rantsoentype.