Ruimte om te schuiven met derogatie ontbreekt
Woensdag werd de Tweede Kamer bijgepraat over de derogatie. De landbouwcommissie had ambtenaren van het ministerie van LNV uitgenodigd om vóór het laatste landbouwdebat van 2023 op donderdag een presentatie over het onderwerp te geven.
Heel Nederland NV-gebied
De ambtenaren gaven een uitvoerige uitleg van het hoe en waarom van de huidige derogatie, de afbouw daarvan en de aanwijzing van gebieden met een hoge concentratie nutriënten, de NV-gebieden.
Volgens de afspraken van de huidige derogatiebeschikking moet Nederland die gebieden voor één januari 2024 hebben aangewezen. Zou ons land dat niet doen, dan zou heel Nederland, op het rivierengebied na, worden beschouwd als NV-gebied, en dus met lagere plaatsingslimieten voor dierlijke mest.
Handelingsperspectief
De belangrijkste vraag werd meteen na de presentatie gesteld. Thom van Campen (VVD) wilde namelijk weten of er nog politiek handelingsperspectief is. Eline Vedder (CDA) had een soortgelijke vraag, en wilde weten welke politieke ruimte er was om maatregelen in NV-gebieden te nemen.
Het antwoord was teleurstellend. Ruimte is er niet, stelden de ambtenaren. De afspraken tussen Nederland en de Europese Commissie waren heel minutieus vastgelegd in de beschikking, en het was uiteindelijk ook de Kamer geweest die daarmee had ingestemd.
Historische gegevens
Waarom is bij de aanwijzing van de gebieden uitgegaan van historische gegevens van 2010 tot 2013, en niet van de nieuwste data, wilde SGP’er André Flach weten. Maar dat lag toch genuanceerder. Bij de bepaling of de nutriëntenconcentratie de normen (nitraat in het grondwater, nitraat in het oppervlaktewater, fosfaat in het oppervlaktewater) overschrijdt, wordt gebruik gemaakt van actuele gegevens.
Voor de aanwijzing van de NV-gebieden wordt allereerst bepaald of het water wel of niet vervuild is met stikstof of fosfaat en hoe de biologische toestand is. Hier zijn de oordelen van de waterschappen gebruikt van rapportagejaar 2023.
Bronnen
Daarna wordt, voor wateren die vervuild zijn, bepaald wat de bronnen zijn van de vervuiling van het water. Dit kunnen diverse bronnen zijn. Een gebied wordt enkel als verontreinigd aangekenmerkt als die nutriënten voor meer dan 19 procent uit de landbouw afkomstig zijn.
En om dat laatste te bepalen zijn de gegevens gebruikt van het laatste jaar dat die voor heel Nederland gemeten zijn. Dit zijn gegevens over de periode van 2010 tot 2013.
Rechtsongelijkheid
Sommige waterschappen hadden wel actuelere data, andere niet. En de waterschappen die recent het aandeel van de landbouw hadden berekend, hadden dat niet allemaal op dezelfde manier gedaan. Zo waren er verschillen in de periode van berekening en/of de gebruikte methode.
Het gebruik van nieuwere data zou dus tot rechtsongelijkheid hebben geleid. „Bovendien”, waarschuwde een ambtenaar, „is het niet zeker dat bij meer recente cijfers het aandeel van de landbouw later zou liggen.” Als andere bronnen hun uitstoot van nitraat en fosfaat sterker hadden verminderd sinds de datum van de metingen, zou het aandeel van de landbouw wel eens hoger kunnen uitvallen.
Actualisering
Een actualisering van de uniforme landsdekkende data staat wel gepland. Het gaat dan niet alleen om de landbouwbijdrage, maar om alle bronnen. Het ministerie is voornemens om deze actualisering, in samenspraak met de waterschappen en provincies, zo snel mogelijk uit te laten voeren zodat deze ten behoeve van het 8e Actieprogramma Nitraat is afgerond.
Het artikel gaat verder onder het kader
Hoe heeft het ministerie de NV-gebieden aangewezen vanuit grondwater?
Voor de aanwijzing van NV-gebieden vanuit grondwater is advies gevraagd aan de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De CDM heeft geadviseerd voor de aanwijzing NV-gebieden vanuit grondwater te werken met de gegevens van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) van het RIVM. Het LMM is opgezet om de ontwikkeling van waterkwaliteit op een representatieve groep landbouwbedrijven te volgen in relatie tot de landbouwpraktijk. Daarmee wordt dus direct gekeken naar de landbouwbelasting. Ook wordt hierover naar Brussel gerapporteerd in het kader van de Nitraatrichtlijn.
Daarnaast is het LMM een ‘quick response’ meetnet, waarmee er een duidelijke relatie is tussen nitraat en het meest recente landbouwkundig handelen. Hierdoor kan het effect van maatregelen snel zichtbaar worden in de resultaten van de metingen via het LMM. Met het LMM is er een directe relatie tussen de landbouwbelasting van de representatieve groep landbouwbedrijven die bemeten worden en de grondwaterkwaliteit, en wordt het beeld niet beïnvloed door andere bronnen (bijv. natuur, bewoond gebied).
Met de meetresultaten vanuit het LMM wordt een representatief beeld van de grondwaterkwaliteit verkregen in de LMM-gebieden in Nederland. De indeling van deze gebieden is bepaald op basis van grondsoort. De beoordeling van alle bemeten landbouwbedrijven in een betreffend LMM-gebeid geeft een representatief beeld van de kwaliteit van het bovenste grondwater in het gebied.
Aanvullend is in de beschikking aangegeven dat de zuidelijke en centrale zandbodems en lössbodems dienden te worden aangewezen voor verontreiniging van grondwater vanaf het moment van ingaan van de derogatiebeschikking. In november 2022 zijn deze gebieden aangewezen. Dit onderscheid heeft de EC daarmee eerder al gemaakt – ook dit is gebaseerd op de gegevens van het LMM. Daarmee is de aanpak in de beschikking doorgetrokken tussen de aanwijzing 2022 en 2024 voor grondwater.
Grondwater
Maar waarom meet Nederland het grondwater dan op een lagere diepte dan andere landen in Europa?, vroeg Jeanet Nijhof-Leeuw (PVV). Dat doet Nederland niet, was het antwoord. Nederland meet de stand van het grondwater op verschillende dieptes, en is dat ook verplicht vanwege de bepalingen van de Kaderrichtlijn Water.
Maar voor het bepalen of de grondwaterkwaliteit aan de norm van de Nitraatrichtlijn voldoet, kijkt Nederland naar grondwater dat tot vijf meter diep zit. Daarin doet Nederland het niet anders dan andere landen, stelde het ministerie, want die diepte is vastgelegd in de Nitraatrichtlijn. Andere landen moeten diezelfde diepte gebruiken, en kunnen daar net zo min van afwijken als ons land.
Impactanalsyse
BBB’er Cor Pierik wilde weten of bij de bepaling van de derogatievoorwaarden, twee jaar geleden, ook met boeren was gesproken, en of de onderhandelaars gekeken naar het effect van de maatregelen op het boerenbedrijf.
Maar de ambtenaren aan tafel hadden niet de vrijheid om het verloop van de onderhandelingen te bespreken, al noemden ze wel in het algemeen de contacten tussen het ministerie en boerenbelangenorganisaties. Wat de effecten betreft, konden ze mededelen dat er in januari een economische impact analyse zal komen die de effecten op bedrijfsniveau schetst.
Bedrijfsniveau
Rosanne Hertzberger (NSC) wilde tenslotte weten waarom het ministerie op regioniveau de waterkwaliteit meet, en niet op bedrijfsniveau. Het antwoord daarop was eenvoudig: omdat niet alle bedrijven dat meten, en omdat, waar het bedrijven betreft die dat wel doen, het ministerie niet de gegevens daarvan heeft. En de nutriënten balans dan, vroeg Hertzberger. Dat, legden de ambtenaren uit, meet de waterkwaliteit niet, maar is een boekhoudkundig systeem.
LNV: 'Er is wel afstemming geweest over aanwijzing NV-gebieden'
Waterschappen en provincies geven aan dat ze niet betrokken zijn bij de aanwijzing van de NV-gebieden. Het ministerie ziet dat anders.
Een woordvoerder van LNV levert een lijst aan met momenten waarop er overleg is geweest. 'Voor de aanwijzing van de NV-gebieden is een ambtelijke werkgroep opgesteld waarin het ministerie van Landbouw, Natuur- en Voedselkwaliteit (LNV), het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat (I&W), de Unie van Waterschappen (UvW), losse waterschappen (6 stuks), het IPO (1 provincie namens IPO), Rijkswaterstaat en InformatieHuis water plaatsnemen. Deze is sinds begin 2023 tot nu toe tien keer samen geweest.'
'Daarnaast is er een Bestuurlijk overleg georganiseerd op 7 juli, waar LNV, I&W en UvW bij aanwezig waren. IPO was op eigen verzoek van IPO afwezig. Tevens is aangeboden bij de Regionaal Bestuurlijk Overleggen (RBO) aan te sluiten en de RBO mee te nemen in het traject van de NV-gebieden. Niet iedere RBO heeft hier gebruik van gemaakt. Daarnaast zijn het Bestuurlijk Overleg Water en het Bestuurlijk Overleg KRW regelmatig geïnformeerd over de voortgang van dit traject van NV-gebieden. Daarin hebben veel overheidslagen zitting, waaronder provincies en waterschappen. Op 29 november is daarnaast een breed bestuurlijk overleg georganiseerd waar alle waterschappen en provincies bij genodigd waren. LNV kan zich dus niet vinden in de stelling dat er geen afstemming is geweest met provincies en waterschappen.'
Tekst: Wim van Gruisen
Zoon van een Zuid-Limburgse pluimveehouder met eigen slachterij, geschoold als econoom. Sinds 2011 in dienst van Agrio, waar hij artikelen schrijft voor de regio- en vakbladen en de Agrio-websites. Zijn focus lag aanvankelijk op landbouweconomie, tegenwoordig vooral op de Haagse en Brusselse politiek.
Tekst: Bas Lageschaar
Bas Lageschaar groeide op tussen de weilanden in de Achterhoek. Daardoor had hij altijd al belangstelling voor de agrarische sector. Voor Agrio zit hij in de redactie politiek en beleid. Bas volgt het laatste (regionale) nieuws op de voet en schrijft voor de regionale websites en verschillende printuitgaven.
Beeld: Ruth van Schriek