Poppe: ‘Voor voedseltransitie is draagvlak nodig'
Het is op het eerste gezicht goed gesteld met de voedselvoorziening in Nederland, stelt het advies. Er is meer voedsel beschikbaar dan ooit tevoren, het is veilig en goedkoop. Maar men maakt zich steeds meer zorgen over de negatieve effecten van de productie en consumptie van voedsel; effecten op de biodiversiteit, de gezondheid van de bevolking en het dierenwelzijn. Recent zijn daar zorgen bijgekomen over het effect van de voedselproductie op de klimaatverandering. Om die effecten het hoofd te bieden is het belangrijk om het voedselsysteem te veranderen, betogen de schrijvers, en het klimaatakkoord van Parijs vergroot de noodzaak om die verandering nu in te zetten.
Volgens dat akkoord moet de opwarming van de aarde onder de 2°C blijven. De Europese Unie heeft daarover eerder al de afspraak gemaakt dat de Europese lidstaten de uitstoot van broeikasgassen voor 2030 met 40 procent hebben verminderd ten opzichte van 1990, en in 2050 met 95 procent. In Nederland produceert de veehouderij broeikasgassen die gelijk staan aan 18 megaton CO2 (18 Mton CO2-equivalenten). Daarmee is de sector verantwoordelijk voor ongeveer 10 procent van de totale Nederlandse uitstoot.
Als Nederland over 32 jaar nog maar 5 procent van het huidige niveau mag uitstoten, is het onontkoombaar dat de veehouderij daar ook aan moet bijdragen. Dat kan voor een deel misschien worden opgevangen met nieuwe technologieën, maar het is onzeker hoeveel dat oplevert. Het is waarschijnlijk, stellen de schrijvers, dat dat de veestapel dan ook zal moeten krimpen.
Betekent dit het einde van het voedselsysteem dat in de jaren '50 is opgezet? Het doel daarvan was voedselzekerheid te garanderen, en dat hebben we wel bereikt.
„Ik zou het liever een revival van het systeem willen noemen. Het beleid dat na de Tweede Wereldoorlog is opgezet, heeft van Nederland een van de belangrijkste agro-exporteurs gemaakt, maar dat systeem loopt nu vast. Bijvoorbeeld op het punt van het klimaat. Maar je ziet ook dat varkenshouders in de knel raken, en dat, met het huidige systeem van produceren voor de wereldmarkt, het moeilijker wordt om winst te maken.
Daarom moeten we het systeem herijken, zodat het de uitdagingen van de toekomst het hoofd kan bieden. Dan gaat het niet enkel over de boeren, maar ook over de keten en de consument.”
Die herijking vindt, volgens de voorstellen van het rapport, voor boeren vooral plaats via wettelijke maatregelen. Een reductie-opgave voor de veehouderij wordt vastgelegd in de Klimaatwet, er komen CO2-emissierechten en een verplichte emissieboekhouding. Bij de consument wordt gewerkt met informeren, enthousiasmeren en overtuigen.
„Nou, aan de consumentenzijde wordt daarnaast ook gesproken over financiële prikkels. Voor vlees adviseren wij een prijsprikkel in te voeren, bijvoorbeeld verhoging van het BTW-tarief of door een accijns op vlees.”
Ja, maar tegelijk adviseert u om het draagvlak onder de bevolking te vergroten. Is dat ook niet nodig aan de productiekant, zodat de boer de noodzaak ziet van die wetten?
„Wij denken dat de boer vooral duidelijkheid wil. Met die klimaatwet zet de regering een stip op de horizon. Boeren kunnen daarmee rekening houden met het formuleren van een bedrijfsstrategie, met het maken van investeringsplannen en met beslissingen betreffende de opvolging.
Maar dat draagvlak is tegelijk ook nodig op nationale schaal. We hadden het daarnet over de jaren '50. Toen was er eensgezindheid onder de Nederlandse bevolking over de voedselopgave. Iedereen was het ermee eens dat voedselzekerheid belangrijk was.
Nu zie je te vaak dat boeren en burgers tegenover elkaar staan. Maar om de transitie naar een nieuw voedselsysteem te laten lukken moeten we weer bereiken dat alle neuzen dezelfde kant op staan.”
Hoe ziet u dat voor zich?
„Ik zie hier wel een rol voor de ketenpartijen. Zij zijn de verbinding tussen consument en producent. Kijk, de consument denkt wel dat hij soeverein is, maar hij wordt ook gestuurd. Zijn keuzes worden bepaald door waar hij op het station tegenaan loopt, welke producten er in de bonusfolder staan, enzovoort. Ketenpartijen kunnen helpen om speciale segmenten aan te boren, bepaalde producten in beeld te brengen, en zo te zorgen dat de verandering in productie ook bij de consument aanslaat.
De overheid speelt hier ook een rol. Aan de ene kant waar de keten de doelen niet dichterbij brengt. Als de consument niet wil meedoen met, niet voldoende wil betalen voor concepten die bijvoorbeeld weidevogels beschermen of klimaatverandering tegengaan, kan de overheid bijspringen. Daarnaast kan ze bedrijven ondersteunen die willen stoppen of switchen. Dat zijn ingewikkelde en emotionele processen; de overheid kan hierbij helpen. Bijvoorbeeld met regelingen voor leegstaande stallen, waardoor een stopper niet met allerlei extra kosten blijft zitten.
Ze kan ook - en doet dat al - duurzame initiatieven subsidiëren of faciliteren. Dat is eerder bijvoorbeeld gebeurd met de biologische sector, of met nieuwe concepten als Ronddeel of Kipster.”
En wie gaat dat samenspel van overheid, producenten, consumenten en ketenpartijen regelen? Of moet dat allemaal via de markt?
„Nee, een zekere mate van regie zal wel nodig zijn. Misschien ligt daar een rol voor de regisseur duurzame veehouderij, die de Commissie Nijpels eind 2016 heeft voorgesteld.”
Een ander punt. Nederland heeft veel buitenland - een goed deel van de Nederlandse productie is voor de export, terwijl de consument Argentijnse biefstuk en Franse wijn koopt.
„Dat is waar; handel met het buitenland vergroot de afstand tussen producent en consument. Als je toe wil naar een productie met toegevoegde waarde via beleving zoals in streekproducten, en een verbinding tussen producent en consument, is regionale productie en een korte keten beter.
Dat gezegd zijnde, hebben ook de andere landen hun handtekening gezet onder het klimaatakkoord. Dus zij zijn net zo goed gebonden aan een quotum. Als Argentinië ervoor kiest om biefstuk te produceren voor consumptie in Nederland, kost dat dat land ook CO2-ruimte die ze niet ergens anders voor kunnen inzetten. Die landen staan voor dezelfde keuzes als ons land.”
Ligt dit advies wel in lijn met het nieuwe GLB waar de EU op dit moment over praat? Eerder heeft u samen met Louise Fresco een voorstel geschreven om van het GLB een landbouw- en voedselbeleid te maken. Dat voorstel heeft de Commissie niet overgenomen. Maakt Nederland nu een alleingang, nu wij wel een voedselbeleid opzetten en de EU niet?
„Dat voorstel heb ik geschreven vanuit een andere rol, niet vanuit de RLI. Maar de twee liggen wel in elkaars verlengde, en er is geen verschil in standpunt tussen de twee documenten.
Het is een kwestie van timing. De EU als geheel is nog niet toe aan deze stap, maar ondertussen zie je wel dat in Brussel het kwartje is gevallen. Het voorstel voor het nieuwe GLB, dat de Commissie eind vorig jaar publiceerde, had als titel 'The Future of Food and Farming'. Daar wordt dus ook aandacht aan voedsel gegeven. En dat voorstel stelt ook klimaatverandering, dierenwelzijn, gezondheid en milieu als randvoorwaarden voor het GLB. Dus waar de EU nog niet zo ver gaat om het een voedselbeleid te noemen, gaan ze wel die richting uit.”
Beeld: Fred Ernst