Van Dam: Achteraf gezien hadden we meteen voor regulering moeten kiezen
Dit is het tweede deel van het afscheidsinterview met de staatssecretaris. Het eerste deel is hier te vinden.
Een belangrijke rode draad door uw periode als staatssecretaris was de fosfaatproblematiek. Hoe kijkt u daarop terug?
Het belangrijkste is dat we het mestprobleem hebben opgelost. Ik ben blij dat ik dat een paar weken geleden bekend kon maken. Een jaar geleden had niemand er een cent voor gegeven dat het zou lukken om de fosfaatproductie onder het plafond te krijgen. De sector was veel te hard gegroeid en de enige manier om de geest in de fles te krijgen was door ervoor te zorgen dat collectief de mestproductie naar beneden zou gaan.
Maar het heeft allemaal zo lang geduurd. De regiegroep was al bezig voordat u begon.
Als je terugblikt was het misschien beter geweest als we meteen al voor regulering hadden gekozen. Maar de voorspellingen wezen op een beperkte groei, en op basis daarvan koos de sector ervoor om zelf de mestproductie binnen de perken te houden. Achteraf gezien niet een goede keuze, maar achteraf is het altijd makkelijk te zien wat je had moeten doen.
Toen de overheid werd ingeschakeld bestond het probleem al, dus het enige wat wij konden doen, was het oplossen. En dat is altijd lastiger en vervelender dan het probleem voorkomen.
Ik ben begin november aangetreden, en volgens mij hadden we in februari de lijnen liggen voor het fosfaatstelsel. We hebben in drie maanden tijd de hoofdlijnen van het stelsel ontworpen. Ik denk niet dat dat sneller had gekund. Sterker nog: het uitdenken van zoiets complex, het met elkaar te bespreken en de verschillende belangen bij elkaar te brengen; drie maanden is dan een recordtempo. Behalve Natuur & Milieu stond ook de hele regiegroep erachter.
Toen heeft het nog tot mei geduurd voordat u naar Brussel ging om dat voorstel te presenteren.
Die hoofdlijnen moesten we omzetten in een wetsontwerp, en dat soort processen is ingewikkeld en arbeidsintensief. Ook dat hebben we in hoog tempo gedaan. We hebben ‘s avonds en in weekeindes doorgewerkt. Want je kunt pas naar Brussel toe als je de wet hebt.
Ik blijf er trouwens bij dat, als je kijkt naar de regels die in Europa gelden, dat je ervan uit kon gaan dat de Europese Commissie die wet zou goedkeuren. Dat ze dat niet hebben gedaan is nog steeds verbazingwekkend. Toen we van Brussel geen goedkeuring kregen, moesten we in hoog tempo een oplossing vinden waarmee we in een jaar tijd die mestproductie tot onder het plafond konden terugbrengen. Nu zijn we daar na een half jaar al in geslaagd.
Ik vind echt dat we met z’n allen een prestatie van formaat hebben geleverd, hoe vervelend het ook is voor individuele boeren die hebben moeten krimpen. Maar de bedrijven die het meest hebben moeten krimpen, zijn ook het hardst gegroeid, dus er zit wel een logica in.
Hoe kijkt u nu tegen de Nederlandse belangenorganisaties voor de landbouw aan? In de melkveesector had je LTO, de NMV, Netwerk Grondig kwam erbij en uiteindelijk voelden boeren zich door geen van de drie vertegenwoordigd.
Dat zie je overal in de samenleving, dat collectieve vertegenwoordigende organisaties onder druk staan, maar het heeft ons als land wel ver gebracht. Dus ik vind het veel waard.
Het is goed dat we bij het oplossen van het mestprobleem hebben kunnen samenwerken met de verschillende koepelorganisaties, die daarin ook verantwoordelijkheid hebben genomen naar hun achterban. LTO en NMV zijn achter het plan blijven staan, ondanks alle kritiek van hun achterban. Ik denk dat het goed is dat ze hun achterban telkens, ondanks alle kritiek, hebben voorgehouden „Het is moeilijk, maar het moet wel gebeuren.” Het collectieve belang van het behoud van derogatie oversteeg echt de belangen van individuele boeren.