Van Dam: we moeten het Nederlandse landbouwmodel koesteren
Agrio sprak de staatssecretaris woensdag 30 augustus, een dag voor zijn vertrek. Hier volgt een weergave van dat gesprek.
Wat voor sector laat u achter?
Om te beginnen, een heel erg sterke sector waar ongelofelijk aardige, gepassioneerde mensen werken met ongelofelijk veel verstand van hun vak. Ik denk niet dat men zich realiseert hoeveel kennis erbij komt kijken om in de landbouw te werken. Af en toe had ik het gevoel dat ik een nieuwe opleiding moest volgen om al die kennis tot me te nemen. Kijk alleen al naar wat je van chemie moet weten om de mestproblematiek te begrijpen.
Ik heb geprobeerd om de positie van boer in de keten te versterken. Als boer ben je toch vaak prijsnemer, dat hebben we de afgelopen anderhalf jaar vaak gezien. Daarom heb ik korte ketens gestimuleerd – boeren die een aantal schakels in de keten overslaan en daar meer opbrengsten aan overhouden.
Daarnaast heb ik boeren ondersteund die hun nek uitstaken voor een meer duurzame landbouw. Boeren die het land zo beheren dat weidevogels er een plek vinden, of akkerbouwers en tuinbouwers die gewasbescherming vergroenen. Dat zijn ook stappen waarmee de boer onderscheidender wordt en een sterkere positie krijgt in de keten. Niet enkel in de Nederlandse markt, maar ook in de exportmarkten. Tegelijk is het ook goed voor ons allemaal samen.
In uw eerste speech als staatssecretaris, in december 2015 bij het debat over de begroting, gaf u vier speerpunten van het beleid aan: eerlijker eten, natuurlijker eten, beter eten en een groener Nederland. Zijn we op die punten verder gekomen?
Ja, absoluut. Kijk, je kunt niet in effectief één kalenderjaar – 2017 was een verkiezingsjaar, en daarna waren we demissionair – alles helemaal omgooien, dus ik wilde een aantal accenten neerzetten.
In onze samenleving is een toenemende aandacht voor ons eten en hoe het geproduceerd wordt. Dat zie je bij consumenten, die kritischer worden, en bij een groep boeren die ondernemend is, die zich probeert te onderscheiden – op kwaliteit, op duurzaamheid, op transparantie. Die beweging heb ik geprobeerd te versterken. Ik heb daarbij sterk ingezet op het bevorderen van innovatie in de landbouw- en voedselwereld, omdat ik in alle internationale contacten heb gemerkt hoezeer andere landen geïnteresseerd zijn in onze kennis en technologie. Als je nu kijkt waar voor Nederland de grootste kansen liggen, is het op dat gebied. Die kansen kun je enkel verzilveren als je voorop blijft lopen.
Ik heb de innovatie in de landbouwwereld dan ook gestimuleerd, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van satellietdata voor de akkerbouw, maar ook met startupfondsen voor nieuwe bedrijven in agrarische technologie en voedselinnovatie.
Dat is mooi, maar wat merkt de traditionele boer daarvan?
Je zegt ‘traditionele boeren’. Ik heb de afgelopen anderhalf jaar veel boeren ontmoet, maar ik zou die niet traditioneel noemen. Boeren van nu gebruiken al veel moderne middelen. Ik heb melkveebedrijven gezien die volledig gerobotiseerd waren, met een melkrobot, een voerrobot, een mestrobot … In de akkerbouw ben ik bij boeren geweest die gebruik maken van sensoren op hun machines, satellietdata, en sommigen zelfs met drones die over de akkers vliegen. De data daarvan gebruiken ze voor het maken van taakkaarten die aangeven waar ze hun akkers moeten bewerken; waar meer water nodig is, of meer mest.
Nederlandse boeren zijn al decennia lang heel goed in het gebruiken van technologische vernieuwingen om de productie te vergroten of de efficiency te verbeteren. Veel burgers realiseren het zich niet, maar de tuinbouw is allang een high-tech sector. In onze kassen zit allemaal slimme technologie, en Nederlandse kassenbouwers reizen de hele wereld over om die technologie te exporteren.
Hoe kijkt u u nu, bij uw afscheid, naar de Nederlandse landbouw?
Ik vind het model dat we hebben – met familiebedrijven waar de ondernemer met hart en ziel werkt – een model om trots op te zijn, om te koesteren. Internationaal gezien zijn onze bedrijven niet groot. Kijk bijvoorbeeld naar Zuid-Amerika, waar landbouwbedrijven echt tig maal zo groot zijn als in Nederland. Ik vind dat niet aantrekkelijk.
Ons stelsel, met de historische samenwerking tussen onderzoek, onderwijs, de overheid en de ondernemers, kan de uitdagingen van de markten aan voor de komende periode. We zullen daarvoor moeten blijven investeren in de positie van de boer in de voedselketen. Dat kan door je te organiseren, zoals in de zuivelsector met coöperaties, en door te zorgen dat er genoeg technologie en innovatie is om ook op deze schaal een bedrijf te kunnen blijven draaien. En de overheid moet boeren ondersteunen om manieren te zoeken om onderscheidend te blijven in de markt. Als we op die lijnen doorgaan, kunnen we erin slagen om dat mooie model van familiebedrijven sterk te houden.
Toch heeft u ooit gezegd: „Ik zit hier niet voor de boeren”
Dat heb ik nooit zo gezegd, dat is de kop die NRC Handelsblad boven een interview heeft gezet. Het viel me op dat veel mensen die kop hebben herhaald, maar niet de tekst hebben gelezen die eronder stond.
In het interview heb ik duidelijk uiteengezet dat de uitdaging van de overheid altijd is om de verschillende belangen te wegen en met elkaar in balans te brengen. De belangen van de landbouw aan de ene kant, maar ook die van de natuur en de belangen van de rest van de samenleving, die wensen en eisen heeft hoe we met ons landschap en onze natuur, en dus met onze landbouw, omgaan.
Als staatssecretaris was ik er niet alleen voor de boer, maar ook voor de natuur, ook voor de burger. In dat interview heb ik ook aangegeven dat er in Nederland in de afgelopen decennia een landbouwpraktijk is ontstaan. Als je dat wil veranderen, moet je naast de boeren gaan staan, dan moet je het samen doen. Dan moeten we elkaar helpen om die veranderingen te realiseren in plaats van tegenover elkaar te staan en te schreeuwen dat de ander het verkeerd ziet.
Morgen verschijnt deel twee, over fosfaatrechten: „Achteraf gezien hadden we meteen voor regulering moeten kiezen"