Hoeveelheid drijfmest per perceel op basis van fosfaattoestand
Op de zandgrond bij Philipsen is de fosfaattoestand nog niet zodanig dat extra fosfaatbemesting nodig is. „Op de bodemanalyse zie ik tussen de percelen wat verschillen in fosfaattoestand en beschikbaarheid, en daar probeer met de drijfmestgift rekening mee te houden. Zo laat ik de mest bemonsteren en bereken aan de hand van de fosfaattoestand hoeveel drijfmest ik per perceel toe dien. Gronden met een lagere fosfaattoestand krijgen wat meer drijfmest. Aanvullend bemest ik extra stikstof en kali bij met kunstmest.”
Philipsen heeft ook één perceel kleigrond waar hij maïs verbouwd. Tussen dit perceel en de zandgronden merkt Philipsen wel duidelijk verschil in fosfaatbeschikbaarheid. „Je merkt dat kleigrond in het voorjaar langer tijd nodig heeft om op temperatuur te komen en klei het fosfaat veel sneller bindt dan zandgrond. Daardoor komt het moeilijker beschikbaar. Ik zie daarom bij een kouder voorjaar ook sneller paarsverkleuring door fosfaatgebrek op deze grond.”