‘Oogstzekerheid boven topopbrengst’
„Zekerheid gaat voor mij boven een topopbrengst. Ik heb er een hekel aan om de grond dicht te rijden. Daarom zie ik het liefst dat de maïs begin oktober rijp is. Maïsrassen met een FAO van boven de 240 komen er hier niet in”, aldus Philipsen.
Diagonaal lostrekken
Om de nutriënten zoveel mogelijk in de teeltlaag te houden, past Philipsen geen diepe grondbewerking toe. Door de grond schuin los te trekken (door diagonaal over het perceel te rijden) probeert hij te voorkomen dat er te vaak over hetzelfde spoor wordt gereden.
De ondernemer laat zijn drijfmest bemonsteren en past daar ook de bemestingskeuze op aan. Ik heb de afgelopen jaren extra kali, maar ook zwavel bij gestrooid.” De veehouder staat open voor nieuwe ontwikkelingen. Zo past hij kunstmest met een nitrificatieremmer toe.
Bewust bezig met bespuiting
Waar veel veehouders het moment van bespuiting en de middelenkeuze vrijwel volledig aan de loonwerker overlaten, is Philipsen daar heel bewust mee bezig. „Spuiten is nodig, maar het liefst met zo weinig mogelijk middel. Dan kun je het maatschappelijk ook verantwoorden.” Hij wil een zo vroeg mogelijke bespuiting. „Ik spuit altijd voor het 6-blad-stadium. Doe je de bespuiting later, dan kost het opbrengst.”
Hoewel de veehouder een duidelijke visie heeft over de teelt van zijn maïs, is extra kennis wat hem betreft zeer welkom. „Vroeger mochten we 80 kuub drijfmest op een hectare rijden, maar tegenwoordig kan ik er maar 40 kuub op kwijt. Door de krappere bemestingsnormen loop je veel eerder tegen tekorten van bepaalde nutriënten aan en is de maïs veel ziektegevoeliger. Dat vraagt veel meer vakmanschap”, stelt Philipsen.