‘Essentieel om alle onderdelen en verhoudingen te begrijpen’
Vers van de universiteit was ik vastbesloten om mijn droom om boer te worden te realiseren. Door een speling van het lot (Tracey komt uit een ‘echt Holstein-nest’, haar vader was Holstein-boer pur sang, red.), kreeg ik een baan aangeboden voor het beheren van 510 koeien van het Jersey-ras op een reeds lang bestaand bedrijf, dat al 25 jaar gebruik had gemaakt van vooraanstaande stieren van fokkerijorganisatie LIC. Ik begon met 510 koeien, maar was verbijsterd door de vele koeien die niet functioneerden.
Schokkend
Tegen het einde van het eerste seizoen had ik het koppel verkleind naar 460 dieren en desondanks was de totale productie hoger. Het schokte me te zien hoe slecht een veestapel kan worden, wanneer het personeel niet weet hoe adequaat te ruimen en een afwezige eigenaar geen interesse heeft in de fokkerij. Er waren koeien met twee spenen, koeien die droog waren met de Kerst (in Nieuw-Zeeland wordt een seizoensgebonden afkalfpatroon gehanteerd, red.), koeien die nauwelijks konden lopen, koeien met een zeer hoog celgetal, koeien die hun conditie niet konden handhaven, koeien met slechte producties, koeien die door het uier gingen op twee- en driejarige leeftijd en koeien met een gruwelijk karakter in de melkstal.
Ik vond ook dat deze Jersey-vaarzen ongelooflijk moeilijk te melken waren, omdat veel dieren de spenen zo breed hadden staan, echt aan de zijkant van de uier, dat het melkstel niet goed aan te sluiten was en bleef hangen. De enorme variatie en het gebrek aan uniformiteit maakte het management niet eenvoudig. Ik verlangde naar de Holsteins waar ik mee opgegroeid was. Na lang kritisch te zijn geweest over de KiwiCross (kruising van Holstein en Jersey), overwoog ik voor het eerst dat dit de mogelijke oplossing was. Er moest overduidelijk over de fokkerij nagedacht worden.
Meer vragen dan antwoorden
Ik stopte met het fokstiergebruik van LIC, stapte over naar CRV en legde de nadruk op uiers en productiekenmerken. Het jaar erop voegde ik wat stieren van KI Samen en WWS toe, vanwege uierkwaliteit en andere bloedlijnen met internationale genetica. Het jaar erop probeerde ik stieren van Semex, Genetic Enterprises en Alta Genetics.
Wat waren de resultaten van mijn nieuwe benadering van het fokken? Na zes jaar van intensieve selectie en corrigerend fokken, had ik nog meer vragen dan antwoorden:
• Waarom kon één stier zowel mijn beste vaars, alsook mijn slechtste vaars voortbrengen?
• Hoe kon het dat enkele van de beste uierstieren in de wereld, dochters nalieten waarbij tijdens het ochtendmelken nog steeds de melkstellen vastgehouden moesten worden?
• Waarom gaven sommige oude koeien die elk jaar kalfden, goed produceerden en geen problemen hadden toch dochters die erg teleurstelden, terwijl ze gepaard werden met de duurste en meest ‘populaire’ stieren in mijn vat?
• Waarom waren sommige van mijn beste vaarzen afkomstig uit sommige van mijn minste koeien, terwijl mij geleerd was dat de waarde van een koefamilie erg belangrijk is in de stamboekfokkerij?
Enorm ondergewaardeerd
Na de veestapel te hebben gekocht en over te zijn gegaan op sharemilking, heb ik enkele Holsteins, Ayrshires, Brown Swiss en Shorthorns erbij gekocht. Ik realiseerde me dat een goede Jersey-koe zich enorm goed kan aanpassen aan de in Nieuw-Zeeland op grazen gebaseerde manier van boeren en dat het eigenlijk een enorm ondergewaardeerd ras is. Mijn Jerseys hadden het vermogen om te grazen en te vreten, gemakkelijk af te kalven, het vermogen om conditie te behouden, hadden een hoge melkproductie ten opzichte van het formaat, hoge gehalten, een goede vruchtbaarheid en een hoge hittetolerantie, kenmerken die allemaal superieur zijn ten opzichte van de Holsteins wanneer ze het hele jaar door op de weide leven.
Maar hun speenplaatsing, uierkwaliteit, hoogtemaat en ontwikkeling waren nog steeds problemen, waar ik nog geen stap mee opgeschoten was ten opzichte van toen ik begon. Mijn vader vertelde me altijd dat de snelste manier om een goede veestapel te krijgen was door te ruimen, ruimen en nog wat meer te ruimen. Maar hoe kon ik vooruitgang boeken door steeds dezelfde fokkerijfouten te maken, die dieren voortbrachten die niet in staat waren om optimaal te functioneren en weer afgevoerd moesten worden? Ik moest dieper graven en meer leren.
Goede stieren op verkeerde koeien
Ik liep tegen een boek aan met de titel ‘Creating Balance Between Form and Function’, het levensverhaal van de Amerikaanse melkveehouder en stamboekinspecteur Bill Weeks, die de aAa-fokkerijhandleiding in 1950 startte. Ik had nog nooit van het systeem gehoord, maar tegen de tijd dat ik het boek uit had, had ik al geïnformeerd wie mijn veestapel kon analyseren. Dit boek raakte me hard. Ik besefte al snel dat mijn gevarieerde fokkerijresultaten niet kwamen omdat ik niet in staat was om goede stieren uit te kiezen. Ik had goede stieren op de verkeerde koeien gebruikt. En terwijl de evaluatiemethoden zoals index en lineaire cijfers een goede indicatie zijn van wat het effect van een stier is op de populatie, vertellen ze je niet op wat voor soort koeien je hem moet gebruiken om de bovengemiddelde dochters te krijgen.
Ik moest simpelweg meer leren. Aangezien er geen aAa-analisten in dit deel van de wereld waren, reisde ik naar Nederland met het doel om een getrainde analist te worden. In Nederland had ik de gelegenheid om de veestapels met de hoogste productie per koe, de hoogste levensproductie en de hoogste bedrijfsinspectiescores te bekijken. Ik vond de filosofie van deze zeer succesvolle veestapels maar heel eenvoudig: een goede voeding van het jongvee en melkvee, een goed management en huisvesting, en fokken volgens aAa. Het succes van deze veestapels maakte indruk op mij als veehoudster en fokker.
Eyeopener
Het rondreizen met ervaren aAa-analisten was voor mij een eyeopener. Zij zien de grote dwarsdoorsnede van de fokkerij. Ze analyseren stieren op alle grote KI-organisaties over de hele wereld. Hun klanten variëren van kleine, met de hand gemolken Amish-veestapels in Pennsylvania, tot sommige van de grootste commerciële veestapels van Californië en Europa. In de afgelopen jaren hebben ze KI-organisaties gezien die een moeilijke tijd hebben om rond te komen, want hoewel het gebruik van genomics voor KI-organisaties was bedoeld om de kosten te drukken en minder stieren te gaan houden, is het tegendeel waar gebleken. Omdat jonge stieren niet dezelfde hoeveelheid bruikbaar sperma produceren als volwassen stieren, moeten ze toch weer meer stieren houden om aan de vraag te voldoen. De analisten zien de boeren over de hele wereld financieel worstelen en door het onvermogen van hun koeien om goed te functioneren daalt de winst. Voor mij zijn aAa-analisten mensen die met gezond verstand naar de melkveehouderij kijken.
Fysiek optimale vorm
aAa maakt gebruik van de wetten van de natuur om meer evenwichtige nakomelingen voort te brengen, die in staat zijn om optimaal te functioneren binnen de omstandigheden waar ze produceren. De zes aAa-nummers (1-Dairy, 2-Tall, 3-Open, 4-Strong, 5-Smooth, 6-Style) vormen patronen van fysieke kenmerken die van nature in alle dieren voorkomen. De analisten gebruiken deze patronen om te identificeren welke een koe toevoegt aan de paring en welke kwaliteiten de stier moet brengen om een dochter te verkrijgen die beter in balans is en beter functioneert dan de moeder. Het fokken van een dier dat alle zes aAa-kwaliteiten in balans heeft, betekent dat ze de fysieke vorm heeft om te kunnen eten, drinken, ademen, bloed rondpompen, herkauwen, melk produceren, afkalven en lopen op een manier, zoals de natuur het bedoeld heeft. Een betere vorm leidt altijd tot een betere functie. De functionele problemen die mijn Jersey-koeien hadden, werden allemaal veroorzaakt door een ongebalanceerde fysieke vorm, die het gevolg was van vele generaties stiergebruik op koeien die het aan dezelfde kwaliteiten ontbrak, als waar het de stieren ook aan ontbrak.
Het eerste dat ik herkende na mijn goedkeuring als aAa-analist was dat mijn koeien al veel kwaliteiten hadden. Dit is belangrijk. Zij bezaten in hoge mate aAa-kwaliteit 1-Dairy (vrouwelijk, met natuurlijke wil om melk te geven). Ze bezaten ook veel van de aAa-kwaliteit 5-Smooth (breedte, stabiliteit en het vermogen om te eten). Ze lieten ook de aAa-kwaliteit 6-Style veel zien (stevige, duurzame botten, goede overgangen en een attent karakter). Bijna alle stieren die ik in de laatste zes jaar uitgezocht had, waren ook stieren die de aAa-kwaliteiten 1-Dairy, 5-Smooth en 6-Style bezaten. Nu begreep ik waarom het gebruik van de beste stieren in de wereld had geleid tot teleurstellende, slecht functionerende nakomelingen.
Zichtbare verbetering
De aAa-kwaliteiten die mijn koeien ontbeerden, waren 2-Tall (snellere groei en hoog aangehechte uier met een elastische textuur), 3-Open (ruim, efficiënt bekken met ruimte voor het uier) en 4-Strong (meer volwassen ontwikkeling met voldoende bloedcirculatie voor gezonde uiers, benen en klauwen). Een klein deel van de stieren die ik de afgelopen zes jaar gebruikt had, bezaten deze aAa-kwaliteiten en paringen met deze stieren gaven een zichtbare verbetering van de nakomelingen ten opzichte van de moeders.
Zes jaar lang heb ik gekozen voor stieren met een hoge uierindex, in de verwachting koeien te produceren met hoog en breed aangehechte uiers van een goede textuur en volle, goed ontwikkelde achteruiers. Wat ik kreeg waren eigenlijk koeien met zware, vlezige uiers die snel te groot werden, waar het achteruier geknepen was en de vooruiers gespleten. De spenen waren vaak of te ver naar buiten of te dicht tegen elkaar geplaatst voor praktisch en efficiënt melken. Het grootste deel van de stieren die ik gekozen had, waren aAa 516, 156 en 651, wat betekent dat ze de aAa-kwaliteiten hadden die mijn koeien al hadden. Wat mijn koeien hard nodig hadden, waren aAa 243, 423 en 342-stieren. De fout die ik maakte, was het bekijken van de uier als geheel onafhankelijk deel van de rest van de koe. Om echt de vorm van een uier te begrijpen, is het essentieel om alle delen van de koe te begrijpen en hoe die in verhouding tot elkaar staan.
Relaties tussen onderdelen
Het draait allemaal om de relaties tussen onderdelen. Het bekken is het deel van het skelet dat ruimte biedt om het uier op te hangen. Indien het bekken en daarmee de ruimte tussen de achterpoten smaller is dan de uier, dan moet dat ergens heen. Zonder voldoende ruimte voor de uier in het bekken, wordt de uier naar voren gedrukt en begint die uit te puilen aan de voorkant van de achterpoten. Bij elke stap die de koe neemt, raken haar achterpoten de uier en verrichten ze schade aan het zachte weefsel van het uier, waardoor het vatbaar wordt voor vroegtijdige veroudering, kwartierverlies, mastitis en door het uier gaan. De bekkenvorm van mijn koeien was de oorzaak dat de uiers niet goed waren. De enige manier om dit uierprobleem in de volgende generaties te verbeteren, is om deze koeien te paren met een stier die beschikt over aAa-kwaliteit 3-Open, om de heupen, draaiers en zitbeenderen breder te maken en ruimte te creëren om het uier comfortabel op te hangen.
Tijdens mijn leerproces zag ik dat de Holsteins die ik had, eveneens disfunctioneel waren, maar op een andere manier. Meerdere generaties stieren kiezen met aAa-nummers 243, 423 en 342 en ze gebruiken op koeien die deze kwaliteiten al bezaten, leverde nakomelingen op die alleen uit de voeten konden in een systeem waar ze konden kalven met een interval van 18 maanden. Deze koeien hadden hulp bij afkalven nodig, hadden veel vaker baarmoederontsteking, moesten bijgevoerd worden met slecht weer, waren intolerant tegen warmte, hadden problemen om de lichaamsconditie te behouden en produceerden extreme hoeveelheden melk met lage gehalten. Echter, hoe disfunctioneel deze Holsteins ook waren, ze bleven goed scoren bij de bedrijfsinspectie. Om te kunnen overleven en gedijen hadden ze de aAa-kwaliteit 5-Smooth (breedte, stabiliteit en het vermogen om te eten) hard nodig, net als aAa-kwaliteit 6-Style (stevige, duurzame botten, goede overgangen en een attent karakter) en sommige ook aAa-kwaliteit 1-Dairy (vrouwelijk en natuurlijke wil om melk te geven).
De ware oorzaken
Ik geloof oprecht dat de Jersey-koe haar lot nog niet vervuld heeft binnen de melkveehouderij in Nieuw-Zeeland. Door met gezond verstand te fokken, praktisch en eerlijk te observeren en de houding aan te nemen om problemen op te lossen, kunnen we het Jersey-ras verbeteren naar een ras om rekening mee te houden. Leren over aAa stelde me in staat om de ware oorzaken van de functionele problemen die mijn Jersey-koeien hadden te kunnen identificeren. Het hielp me om veel betere nakomelingen te fokken, dan wat ik had gedaan met behulp van de conventionele fokkerijwijsheid.
Tekst: Tracey Zimmerman