Snel kuil afdekken essentieel voor welslagen conservering
Dit en meer kwam recent aan de orde tijdens een studieclubbijeenkomst in Groningen, waar ruwvoerspecialist Piet Riemersma zijn vakkennis omtrent in- en uitkuilen deelde met de veehouders. Onder de noemer Samen Werken – Samen Sterker draaien in de provincie Groningen twee melkveestudieclubs, vertelt adviseur Ids van der Ploeg van DLV Advies, die de groepen begeleidt. „Eén met veehouders uit het oosten op zand en veenkoloniale gronden en één club uit het westen op de zware klei.”
Op woensdag 14 december kwamen beide groepen bij elkaar op het bedrijf van Hans van der Helm in Niehove. Rondom de graskuil werden daar letterlijk de ins en outs van het in- en uitkuilen besproken. Piet Riemersma sprak vanuit zijn rol als adviseur bij BeterRuwvoer, een adviesbureau dat hij runt met zijn compagnon Wim Jaspers. Daarbij zoomde Riemersma sterk in op de rol van gisten en bacteriën bij het inkuilproces.
Broei grootste probleem
Het grootste probleem bij inkuilen is broei, stelt Riemersma. Maar wat is broei precies? Daar is niet zomaar een aantal graden aan te hangen. Of er sprake is van broei is afhankelijk van de starttemperatuur bij inkuilen, zegt hij. „Op het gras zitten talloze microben, gisten en bacteriën. Zodra het gras wordt ingekuild, gaan die hard aan het werk en wordt het warmer. De temperatuur in de kuil moet in de loop van de eerste 10 dagen ook omhoog. Maar niet meer dan een graad of 10 à 12 ten opzichte van de starttemperatuur. Stel, je kuilt in bij een temperatuur van 25 graden. Dan mag het in de kuil 35 tot 37 graden worden. Meet ik 42 graden, dan is er wat aan de hand.”
De temperatuur is ook afhankelijk van het volume van de kuil, stelt hij. „Bij een hele grote kuil kan de warmte vanuit het midden bijvoorbeeld maar moeilijk weg. Wie gewend is om een flinke kuil te maken, kan daarom het beste ‘s morgens vroeg beginnen met inkuilen”, tipt hij. „Dan zijn de temperaturen nog laag. Voorwaarde is wel dat je het dan de dag ervoor mooi in een luchtige wiers moet hebben.”
Goede microben versus slechteriken
Op het kuilgras zitten zowel goede als slechte microben, aldus de adviseur. „De microben die je wil hebben, zijn de verschillende types lactobacillicus: de bacteriën die melkzuur maken. Die hebben baat bij een anaerobe omgeving, oftewel zuurstofarm. De slechteriken zijn bijvoorbeeld enterobacteriën uit mest en de clostridium-varianten die boterzuur produceren. Die gaan altijd als eerste aan het werk, omdat die gedijen in een zuurstofrijke, aerobe omgeving. Zij houden ook van vocht en eiwit.”
Daarom moet je dus gras mooi droog inkuilen. „En echt zo snel mogelijk afdekken”, hamert de ruwvoerspecialist. „Dat plastic moet er gelíjk op. Ik zie in de praktijk boeren bijvoorbeeld om twee uur ‘s middags beginnen met inkuilen. Zijn ze rond middernacht klaar, denken ze: dat afdekken komt morgen wel. Fout! Je moet die kuil meteen dichtmaken. De bacteriën die melkzuur maken, kunnen pas aan het werk als de zuurstof weg is.”
Zuurgraad
Hoe sneller je een kuil afdekt, hoe eerder de zuurtegraad omhoog gaat (lagere pH-waarde) en hoe eerder een kuil stabiel is, doceert hij. „Bij het inkuilen heeft gras een pH-waarde van 6 à 6,5. Dat moet snel richting de 5 of lager.”
Om zichzelf te kunnen vermeerderen, hebben melkzuurbacteriën warmte en vocht nodig, en suikers als voedingsbron. Riemersma: „Sommige adviseurs zeggen tegen boeren dat ze eerder moeten maaien, om meer eiwit van eigen land te winnen. Op zich een goede manier om meer eiwit in het gewas te krijgen, maar je moet wel begrijpen dat de populatie melkzuurbacteriën op je gewas dan veel lager is. Als je eerder maait, moet je eigenlijk extra melkzuur toevoegen tijdens het inkuilen, anders duurt het te lang voor de kuil zakt in pH. Dan loopt de ammoniak op, waardoor je dus eiwit verliest!”
Een goed begrip van de microbiologie rond het inkuilen is essentieel, benadrukt de ruwvoerspecialist. Veehouders weten volgens hem doorgaans wel dat het goed is om zo snel mogelijk de kuil af te dichten, maar niet waaróm dat moet. Riemersma legt dat graag uit. “Je hoeft niet biologisch te zijn, maar je kunt wel de biologie voor je laten werken."
Tekst: Gineke Mons
Gineke Mons (1970) groeide op op een biologisch melkveebedrijf in Gelderland. Na haar studie journalistiek werkte ze 13 jaar bij het Agrarisch Dagblad. Sinds 2008 is ze freelance (landbouw)journalist, met het accent op veehouderij en diergezondheid.
Beeld: Susan Rexwinkel
Bron: DLV Advies