‘Besparen op stikstof in maïs kan’
Topmaïsevenement Kamperveen
Op maandag 12 september wordt uitvoerig ingegaan op het besparen van stikstof in de snijmaïsteelt tijdens het Topmaïsevenement bij melkvee- en loonbedrijf Ten Hove in Kamperveen (OV). Tijdens deze demo worden verschillende proefvelden getoond met verschillende bewerkingen en bemestingsniveau’s.
Volgens de teeltnormen zou snijmaïs ongeveer 180-240 kilo stikstof nodig hebben. Een deel daarvan levert de bodem zelf. Dit is afhankelijk van het stikstofleverend vermogen van de bodem en de activiteit van het bodemleven. Een goed geslaagd en tijdig ondergewerkt vanggewas levert ook 20 tot 25 kilo stikstof.
Voor een goede start heeft maïs ook direct beschikbare stikstof nodig. Want hoe hoog het stikstofleverend vermogen ook is, dit komt vooral later in het seizoen vrij. Een gemiddelde drijfmestgift van 30 kuub met 4 kilo stikstof en een werkingscoëfficiënt van 45 procent (volgens de tabellen van RVO) is er 54 kilo stikstof uit drijfmest beschikbaar. Bij bedrijven die niet weiden, wordt gerekend met een werkingscoëfficiënt van 60 procent. Dan zou er 72 kilo stikstof uit drijfmest beschikbaar zijn, aldus de theoretische modellen.
Met de wettelijke gebruiksnormen mag er op zandgrond niet meer dan 140 kilo stikstof uit drijfmest en kunstmest komen. In zuidelijke zandgebieden en lössgrond mag zelfs maar 112 kilo stikstof bemest worden. Op klei en veengrond liggen de wettelijke normen wat hoger, respectievelijk 160 en 150 kilo. Bedrijven op kleigrond die geen derogatie toepassen, mogen zelfs 185 kilo stikstof uitrijden.
Onderzoek naar stikstofgiften
Tot zover de theorie. Want bij deze theorie wordt er nauwelijks rekening gehouden met de wet van de toe- en afnemende meeropbrengst. Oftewel: loont het nog om de laatste kilo’s stikstof te bemesten? Zeker met de enorm gestegen kunstmestprijzen en de aflopende derogatie is het logisch om deze vraag te stellen. Hoe reageert de maïsplant als er minder bemest wordt? Wat kost het aan opbrengst en kwaliteit en wat levert het op?
Een vierjarig maïsonderzoek van de WUR (Klootwijk en Van Schooten, 2020) in de periode 2016 tot en met 2019 laat interessante dingen zien op het gebied van stikstofbemesting. Zo werd er onder andere gekeken naar de resultaten tussen twee bemestingsniveaus. Alle proefvelden werden bemest met 30 kuub rundveedrijfmest. Echter een deel werd aangevuld met 70 kilo stikstof uit kunstmest per hectare en een deel met slechts 15 kilo kunstmeststikstof. Dit resulteerde in respectievelijk 150 en 100 kilo werkzame stikstof per hectare.
En wat bleek? De drogestofopbrengst bij de hogere kunstmestgift lag met 21.180 kilo per hectare gemiddeld slechts 680 kilo hoger dan die bij de lagere kunstmestgift. Kijken we naar de voederwaarde, dan blijkt dat de lagere stikstofgift geen invloed heeft op de VEM- en de zetmeelgehalten. Gemiddeld lag de voederwaarde zelfs iets hoger, vooral het zetmeelgehalte. De onderzoekers zagen weliswaar geen significante verschillen, maar het is wel opvallend dat vooral het zetmeelgehalte in drie van de vier jaren 7 tot 12 gram per kilo droge stof hoger lag. De totale zetmeelopbrengst lag dan ook slechts 80 kilo per hectare lager bij de lage stikstofgift.
Maïs versus gras
Wim van Dijk, is betrokken bij de Commissie Bemesting Grasland en Voedergewassen. Deze commissie houdt zich bezig met de teeltnormen voor mineralen. Van Dijk ziet ruimte voor minder stikstof in snijmaïs. „Bij maïs is al langer aangetoond dat een lagere stikstofgift relatief weinig opbrengst kost. Gemiddeld denk ik dat je gerust 10 tot 20 procent onder het advies kunt zitten. Het zijn natuurlijk de omstandigheden die bepalen of en hoe ver je daar in gaat. Als je het voer echt nodig hebt omdat je anders voer aan moet kopen, is het een ander rekensommetje dan wanneer je wat ruimer in het voer zit. En uiteindelijk speelt ook het vanggewas een rol. Maïs heeft vooral stikstof nodig voor de jeugdgroei. Het vanggewas goed telen en tijdig onderwerken, zorgt ervoor dat je de stikstof beschikbaar hebt op het moment dat de plant het nodig heeft.”
‘In de praktijk wordt er regelmatig te veel bemest. Dit stelt de afrijping uit’
Van Dijk bevestigt ook het beeld dat een lagere stikstofbemesting niet direct ten koste gaat van de kwaliteit. „Uit de verschillende onderzoeken heb ik nooit een heel sterk effect gezien van het kolfaandeel en de hoeveelheid stikstof. Zolang je maar een bepaalde basisgift geeft om de groei goed op gang te brengen is er niet veel aan de hand. De adviesbasis houdt daar ook rekening mee. Wel dienen veehouders goed te letten op de andere beschikbare mineralen, zoals kali.”
100-200-300-regel
Sommige adviseurs durven in de praktijk al in te zetten op een lagere stikstofgift, zoals Leo Bil van Healthy Soil. „Vroeger rekenden we altijd al met de 100-200-300-regel bij 21 ton drogestofopbrengst. Oftewel 100 kilo fosfaat, 200 kilo stikstof en 300 kilo kali. Puur vanuit de behoefte van de plant klopt dit in grote lijnen nog steeds.”
Volgens Bil is het verschil dat we vroeger ook bemestten naar deze behoefte. „En dit zie ik nog veel gebeuren. Maar eigenlijk moet je naar het totale plaatje kijken. Want ook de bodem levert mineralen. Alleen komt de stikstoflevering voor het grootste deel pas na de langste dag beschikbaar. Daarom heb je een startgift nodig. Dit zou in principe zowel uit drijfmest als kunstmest kunnen. Als de bodem maar goed zijn werk doet en de mineralen voldoende en tijdig levert. En dat begint bij een gezonde bodem met goede verhoudingen aan mineralen. Dit leidt tot een actief bodemleven.”
Balans in de bodem
De adviseur wijst op twee belangrijke elementen die de basis vormen voor een gezonde bodem: de verhouding tussen calcium en magnesium. „Een evenwichtige samenstelling van mineralen levert zomaar een ton droge stof extra door een hogere stikstoflevering uit de bodem.” Daarnaast ziet hij goede resultaten met het toevoegen van stikstofbindende bacteriën. „Er zijn praktijkvoorbeelden te over waarbij veehouders met een lagere stikstofdosering en met de toepassing van bacterieculturen een minimaal vergelijkbare opbrengst halen. Bij optimale groeiomstandigheden sta je versteld van wat de bodem allemaal levert. Het punt is echter dat bij extreme omstandigheden, zoals droogte of nattigheid, de bodembacteriën minder actief zijn. Met andere woorden, het bodemleven biedt geweldige mogelijkheden, maar wel zijn bodem- en weersomstandigheden van invloed. Daarom is een kleine aanvulling aan mineralen nodig. Maar zeker niet de hoeveelheden die ons volgens de teelttechnische modellen voorgeschoteld worden. Ik zou als veehouder daarom gewoon experimenteren met minder stikstof en vooral de bodemcondities optimaliseren volgens de principes van het evenwicht.”
Laat afrijpen
Bil ziet zelfs nog regelmatig dat er te veel bemest wordt. „Ik kom tegen dat er een bladmeststof wordt gegeven terwijl er al ruim voldoende bemest is. Dit zie je terug bij de afrijping van de maïs. (Te) veel stikstof zorgt voor het uitstellen van de afrijping. Onderzoeken richten zich vaak op te weinig bemesting. Ik kom weinig onderzoeken tegen die kijken wat het effect is van te veel bemesting.”
Een laatste maar niet onbelangrijk punt dat de teeltadviseur noemt, is de samenstelling van drijfmest. „We rekenen met 4 procent stikstof en 1,5 procent fosfaat. Maar dat zit er negen van de tien keer niet in. De hoeveelheden die ik op de mestmonsters zie, variëren gigantisch. Inzicht in eigen drijfmest, daar begint het mee.”