Nederlandse mestproductie daalde in 2021 licht
‘In de periode 2003 tot en met 2007 is de mestproductie vrijwel constant. In de periode 2008 tot en met 2016 is de mestproductie iets groter dan in de jaren voor 2008. Dit komt door een toename van het aantal koeien, varkens en kippen. In 2017 en in 2018 is de mestproductie gedaald door de verplichte krimp van de veestapel (fosfaatrechten)’, schrijft het CLO.
Tekst gaat verder onder de grafiek.
De totale mestproductie in 2021 bedroeg 73,46 miljard kilogram. In 2020 was dit nog 74,33 miljard kg. Rundvee in de wei produceert in 2021 6,20 miljard kilogram mest, tegenover 6,82 miljard kg in 2020. Op stal gaat het in 2021 om 53,93 miljard kilogram mest en in 2020 53,64 miljard kilogram.
Dat is veel meer dan bijvoorbeeld de varkenssector (9,10 miljard kilogram in 2021), maar volgens het CLO heeft de varkenssector, maar ook de pluimveesector en overige diercategorieën een grotere invloed op het mestoverschot. Het CLO schrijft: ‘Het aandeel van varkens (12 procent) en pluimvee en overige diercategorieën (6 procent) in de mestproductie is een stuk geringer. Doordat de varkens- en pluimveehouderij niet-grondgebonden zijn (intensieve veehouderij) dragen zij in belangrijke mate bij aan het mestoverschot.’
Mestoverschot op bedrijfsniveau
In 2021 produceerden drie van de vier melkveebedrijven meer dierlijke mest dan volgens de gebruiksnormen op eigen grond mag worden aangewend. Het aantal melkveebedrijven met een mestoverschot daalde met zes procentpunt ten opzichte van 2020. Van de hokdierbedrijven had in 2021 92 procent een overproductie, evenveel als in het jaar daarvoor.
‘De gebruiksnormen voor dierlijke mest, die in 2006 Mineralenafgiftesysteem (MINAS) vervingen, leiden tot grotere mestoverschotten op bedrijfsniveau. Ook de grondgebonden veehouderij, zoals de melkveehouderij, heeft door de geleidelijke aanscherping van de gebruiksnormen vaker te maken met overproductie waardoor zij mest moet afvoeren’, schrijft het CLO, dat niet uit gaat van de forfaitaire stikstofverliezen maar van verliezen die berekend zijn met het National Emission Model for Agriculture (NEMA).
Tekst gaat verder onder de grafiek.
Stikstof en fosfaat
Er zijn volgens het CLO grote regionale verschillen in de productie van dierlijke mest en de mineralen stikstof en fosfaat. De productie is het grootst in gebieden met veel intensieve veehouderij: het oostelijk deel van Noord-Brabant en de westelijke Veluwe. ‘Door diverse wettelijke regelingen zijn de hoeveelheid stikstof en fosfaat in dierlijke mest en de stikstof- en fosfaatgift via kunstmest gedaald’, schrijft het CLO. Vanaf 2018 ligt zowel de fosfaat- als de stikstofuitscheiding onder het productieplafond 172,9 miljoen kilo fosfaat en 504,4 miljoen kg stikstof (inclusief gasvormige verliezen). Dit is zo met de Europese Commissie afgesproken vanwege de derogatie.
Het CLO maakt zich enigszins zorgen over de Brabantse zandgronden en de Veluwe. ‘Omdat de grond in deze regio's vooral bestaat uit goed doorlatende zandgrond is de uitspoeling van stikstof naar grondwater relatief groot. Juist op deze zandgronden wordt een belangrijk deel van het drinkwater in Nederland gewonnen.’
PBL, CBS, RIVM en WUR
Het CLO is een uitgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Wageningen University & Research (Wageningen UR). De overheidsinstantie richt zich op feiten en cijfers over milieu, natuur en ruimte in Nederland. ‘De informatie uit het Compendium wordt gebruikt in (overheids)publicaties, zoals de Balans van de Leefomgeving en diverse monitoring- en beleidsstudies’, schrijft het CLO.