Bijna helft graskuilen heeft broei
De handelsonderneming uit Ferwerd (FR) heeft stagair Gerard Postma van Hogeschool Van Hall Larenstein in Leeuwaren uitgebreid onderzoek laten doen bij 73 Friese melkveebedrijven. Hierbij is gekeken naar de aanwezigheid van broei in de graskuilen. Dit onderzoek vond afgelopen maart plaats.
Elektronische steekthermometer
Met een elektronische steekthermometer is op tien verschillende plaatsen in de kuilbult de temperatuur gemeten. Daarnaast is er gekeken naar onder ander het droge stof percentage, de aanwezigheid van grond in de kuil, de netheid op het erf rond de kuil, het toegepaste afdeksysteem, de afmetingen van de kuil, de haksellengte (opraapwagen of hakselaar) en het gebruik van een toevoegmiddel.
Hakselen minder broei
Uit het onderzoek blijkt dat bij 32 van de 73 kuilen broei aanwezig is. Luchtindringing door slechte afdichting was bij 20 procent van de kuilen een probleem. De temperatuur van deze kuilen was vijf graden hoger dan de gemiddelde gemeten temperatuur van alle kuilen. Hakselen van gras levert volgens het onderzoek twee tot vier graden lagere temperatuur op.
De temperatuur van het snijvlak van graskuil wat behandeld was met een toevoegmiddel, is volgens Hoogland drie graden lager dan onbehandelde kuilen.
Zichtbaar grond
Van alle onderzochte kuilen blijkt dat 20 procent te nat (lager dan 30 procent drogestof) of te droog (hoger dan 48 procent drogestof) ingekuild waren. Bij 33 procent van de kuilen werd zichtbaar grond gevonden. Volgens Hoogland is dit zeer ongewenst omdat dit de aanwezigheid van boterzuurbacteriën bevordert en beïnvloed dit de kwaliteit van de melk negatief.
Toevoegmiddel geen garantie
Volgens het handelsbedrijf bewijst het onderzoek het belang van een toevoegmiddel, maar is de toevoeging geen garantie dat de kuil geen broei bevat. Het bedrijf ziet toevoegmiddel daarom als een onderdeel van maatregelingen om broei te voorkomen.