In 2021 laagste melkureumgetal ooit gemeten
Hoewel het ureumgehalte geen parameter is die de kwaliteit van melk weerspiegelt, sturen veehouders er wel op in het kader van de stikstofexcretie. Dat dit de laatste jaren meer aandacht heeft gekregen is volgens Qlip te zien aan de opmerkelijke daling die het ureumgehalte doormaakt.
Over de laatste jaren, tussen 2014 en 2019, lag deze waarde steeds stabiel rond 22,5 milligram per 100 gram melk, met variaties tussen 22,2 en 23,1. Over 2020 is een duidelijke afname te zien van het ureumgehalte naar 21,6. In 2021 is dit verder gedaald tot 20,9. Het lijkt er volgens Qlip op dat de aandacht voor stikstofuitstoot in combinatie met hoge prijzen voor voereiwit gunstig uitwerken op de stikstofbenutting.
Goede kwaliteit
Ook de kwaliteit van boerderijmelk gekeken naar celgetal, kiemgetal, boterzuur en de aanwezigheid van groeiremmende stoffen is goed. Na jaren van daling van het celgetal werd het laagste niveau in 2018 bereikt op 173.000 cellen per milliliter melk. In de afgelopen drie jaar nam het celgetal echter steeds iets toe en komt over 2021 uit op 186.000. Dat is 4.000 meer dan in 2020. Slechts 0,52 procent van alle melkmonsters doorbrak de bovengrens van 400.000 geometrisch.
Het kiemgetal, als maat voor het aantal bacteriën in de melk, is al jaren stabiel. Over 2021 komt het uit op gemiddeld 13.500 kiemvormende eenheden per milliliter melk. Dat is maar 100 meer dan in 2020.
Andere kortingsgrenzen
Een andere belangrijke parameter is de aanwezigheid van groeiremmende stoffen, ofwel residuen van antibiotica. Het aantal kortingsgevallen op basis van overschrijding van de daarvoor geldende grens over het eerste halfjaar is slechts 0,011 procent. Dat is exact gelijk aan de waarde van 2020. Vanaf 1 juli 2021 zijn andere kortingsgrenzen gaan gelden, waarmee de cijfers niet langer vergelijkbaar zijn met eerdere jaren.
Onduidelijk beeld boterzuur
Het percentage melkmonsters met boterzuursporen laat volgens Qlip een onduidelijk beeld zien. De aanwezigheid van boterzuursporen wordt vastgesteld door de gasvorming te meten in twee buizen. Bij gasvorming in één buis wordt dat weergegeven met +/- waarde. Gasvorming in beide buizen wordt weergegeven door +/+. In 2016 lagen de percentages +/- en +/+ op respectievelijk 6,71 procent en 1,44 procent. Over 2020 liggen de percentages op respectievelijk 5,46 procent en 0,60 procent. In 2021 daalde het percentage met één + naar 5,19 procent, maar steeg het percentage +/+ naar 0,65 procent.
Tekst: Sandra Wilgenhof
Tijdens stages ontwikkelde Sandra een passie voor de landbouwsector. Haar studie Dier- en Veehouderij in Dronten combineerde ze met een minor en stage journalistiek. Als redacteur schrijft ze al enkele jaren nieuws en achtergrondartikelen over de landbouwsector.
Beeld: Ruth van Schriek
Bron: Qlip