'Winnende Topkuil te nat'
Om voldoende ruw eiwit in de kuil te krijgen moet er op tijd worden gemaaid. Kiezen voor een lager drogestofgehalte, zoals Topkuilwinnaar Hans Jansen uit Groesbeek deed, is daarom de juiste keuze.
Klik hier om een video van de Topkuil 2012 te bekijken.
Kuilen in lagen
De briefwisseling levert ook de bewustwording op dat een kuil voeren met verschillende lagen over elkaar de nodige variatie in voederwaarde van week tot week kan opleveren.
Hieronder de vragen en antwoorden
Schukking en Van Dijk:
Net als elke goede Nederlandse melkveehouder streeft Jansen ernaar om goede voordroogkuilen te maken met minimaal 40% droge stof en een korte veldperiode, uitgaande van grasland van goede kwaliteit. Uiteraard is dat in ons land niet op elk willekeurig moment mogelijk en moet je wel eens even geduld hebben. Jansen heeft wat dat aangaat pech gehad toen hij in de eerste week van mei al probeerde om een goede voordroogkuil te maken. Het weer zat niet mee en hij heeft toen toch maar ingekuild, hopelijk met een hakselaar onder toevoeging van melkzuurbacterien. Voor zover wij kunnen nagaan beschikt Jansen over prima grasland met overwegend Engels raaigras. Dan mag je in het begin van mei best wel even met inkuilen wachten op beter weer. Voor de kwaliteit van de kuil behoeft een opbrengst van rond 4 ton droge stof dan zeker geen bezwaar te zijn. Merkwaardig is wel dat de betreffende kuil er nogal stengelig uitziet. Hoe is dit te verklaren?
Abbink:
We hebben gezocht naar een kuil die een goede voerderwaarde MET structuur heeft, en niet gevoelig voor broei is (zodat voederwaarde ook aan het voerhek terecht komt). Tegenwoordig met de lagere N normen, blijkt het maaimoment in het voorjaar beduidend meer invloed te hebben op de kwaliteit dan in het verleden werd ervaren door veehouders. Uit het Barenbrug Inkuiljournaal (uitgevoerd op nieuw grasland) bleek ook dat na 20 mei, de aar begint te komen en de voederwaarde daarmee sterk daalt. De meeste rassen hebben namelijk een bloeidatum rond 1 juni. We waren dit jaar overal wat later dan anders waardoor veel eerste sneden ook na 20 mei gemaaid zijn, waar de afgelopen jaren voor 20 mei het gros al weg was. De kuilen die gemaaid zijn rond 14 mei hadden een goede voederwaarde en goede opbrengst, de andere droge periode (na 20 mei) hadden veelal een beroerde voederwaarde maar massale opbrengsten. Een week wachten kan geen kwaad, mits voor 20 mei gemaaid wordt. De bemestingen zijn tegenwoordig te laag om na 20 mei voldoende RE in de kuil te krijgen. De meeste veehouders bemesten voor 3 ton drogestof de eerste snede. Als er dan 5 ton geoogst word, dan treedt er duidelijk verdunning op. Het feit maaien naar dat er bemest is komt dan ook erg sterk naar voren bij de finalisten. Dat heeft Janssen duidelijk ook gedaan, hij had hem liever droger gehad, maar gezien de weersverwachting heeft hij gekozen voor een nattere kuil, maar met voldoende eiwit. Dat wordt komende jaren alleen maar belangrijker. Vandaar onze keuze. Het stengelige product komt overeen met het relatief hoge ADL gehalte. Het gedeelte van de tweede snede en de bloeiende klavers zullen daar aan bijgedragen hebben. Daarnaast had hij evengoed een opbrengst van 3.500 kg DS aldus Janssen.
Schukking en Van Dijk:
Later is de tweede snede ( van hetzelfde perceel en in zijn geheel?) boven op de natte onderste laag ingekuild. Deze laag was behoorlijk voorgedroogd, maar her gemiddelde droge stofgehalte van de totale kuil was niet meer dan ruim 30% , wat verre van ideaal is!
Abbink:
Qua conservering is 30% ideaal, tussen voeding en conservering is 40% het ideale compromis. 30% DS levert prima kuilen, zeker in dit geval waarbij er gekozen is om natter in te kuilen maar zo wel optijd gemaaid is waarmee de juiste VEM en RE gehaltes gehaald zijn. Natter inkuilen geeft tegenwoordig minder problemen dan 15 jaar geleden als gevolg van de lagere N-niveaus en de veredeling bevat het product tegenwoordig veel meer suikers waardoor de conservering bij 30% prima slaagt. Daarnaast zorgen lagere N-gehaltes ook voor minder buffering tijdens de conservering wat ook ten goede komt van de melkzuurproductie. Als er gekozen moet worden tussen 30 met goede vEM en RE, of 40% maar lagere RE gehaltes dan kan men beter voor 30% kiezen. Dat heeft janssen hier gedaan.
Schukking en Van Dijk:
Graag hadden wij gezien dat de beide lagen van de totale kuil afzonderlijk waren bemonsterd. In het verleden was dit gebruikelijk indien er duidelijk sprake was van grote verschillen tussen de verschillende lagen! En dat is hier kennelijk niet gebeurd.
Abbink:
In de praktijk gebeurt dit bij BLGG nog steeds wel eens. Maar voor de bedrijfspecifieke excretie moet de gehele partij bemonsterd worden. Veel veehouders nemen vanwege de extra kosten dan geen extra monster meer. Voor juiste cijfers is het inderdaad wijs om beide partijen apart te onderzoeken. Maar het grootste gedeelte van deze kuil bestond uit de eerste snede.
Schukking en Van Dijk:
Bij een winnende kuil ( en ook van de andere genomineerde kuilen) verwacht je uitgebreide analyse-gegevens van de voederwaarde, percentage drogestof, NH3-fractie, pH, zuren, RC-,Ras-,Re-gehalte, VC-os, NDF, ADF, suiker, structuurwaarde, conserveringsindex, mineralen. Jammer dat deze gegevens niet zijn vermeld of niet bepaald. Andere veehouders hadden dan hun analyse-uitslagen met deze kuil kunnen vergelijken.
Abbink:
Dat is inderdaad een goede tip.
Schukking en Van Dijk:
Opvallend is dat de winnende kuil bestaat uit twee duidelijk verschillende partijen namelijk een vochtige en een drogere partij. Dan ben je vooral geïnteresseerd in de kwaliteit van de afzonderlijke partijen met name gegevens over drogestofpercentage, pH, NH3-fractie en de zuren. Is de vochtige partij wel goed geslaagd of is er een toevoegmiddel gebruikt?
Abbink:
Er is inderdaad een toevoegmiddel gebruikt in deze kuil.
Schukking en Van Dijk:
Het artikel is nog al gericht op allerlei (management)zaken op het bedrijf en minder op de winning, conservering en kwaliteit van de Topkuil 2012.
Abbink:
Goede tip voor aankomend jaar.
Schukking en Van Dijk:
Het vervoederen van een kuil met twee verschillende partijen qua droge stofgehalte is niet eenvoudig. De laagdikte verschilt meestal in de lengte van de kuil. Het gemiddelde drogestofpercentage en het gewicht zal daardoor tijdens de vervoedering van de kuil wijzigen. Bij gebruik van een voerwagen met weegapparatuur is het dan niet goed mogelijk om de gewenste hoeveelheid droge stof uit de kuil te halen.
Abbink:
Dit onderschrijft BlggAgroXpertus , echter is het een toenemende trend bij veehouders die vooral gemengd voeren. De reden daarvoor is gemak en een stabiel rantsoen. De variatie van dag tot dag nemen ze voor lief t.o.v. minder rantsoenwisselingen tijdens de stalperiode. Of het daadwerkelijk veel beter is, of vooral een trend, durf ik niet echt in te schatten, want zoals u terecht opmerkt, de lagen zijn nooit even dik, dus ook met over elkaar heen kuilen bevat het rantsoen wisselingen. Anderzijds kan ook 1 partij van de eerste snede de nodige heterogeniteit hebben qua drogestofpercentage.
De briefschijvers Sije Schukking uit Wageningen en Henk van Dijk uit Lelystad zijn vele jaren werkzaam geweest bij het Praktijkonderzoek Veehouderij in Lelystad. Zij hebben zich daar vooral beziggehouden met diverse aspecten van de voederwinning, conservering en bewaring van allerlei voeders. Artikelen over inkuilen, kwaliteit e.d. hebben dan ook nog steeds hun belangstelling. Het project over Topkuil 2012 hebben ze dan ook met interesse gevolgd. Dit de eerste keer dat zoiets op nationaal niveau gebeurt.