WUR: ‘Meerwaarde nieuwe LNV-stoppersregeling moet in gebouwen zitten’
Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden te verminderen initieerde het ministerie van LNV de Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderijlocaties (Lbv). In deze vrijwillige beëindigingsregeling wordt een vergoeding gegeven voor de gecorrigeerde vervangingswaarde van stallen plus de waarde van productierechten. Deze regeling zal naar verwachting in de loop van 2022 worden opengesteld en heeft betrekking op melkvee-, varkens- en pluimveebedrijven. In het kader van het opstellen van de voorwaarden voor deze Lbv regeling heeft het ministerie van LNV aan WUR gevraagd te onderzoeken of deze regeling ook aantrekkelijk is voor voldoende bedrijven om ermee te stoppen als naast volledige vergoeding van de waarde van de productierechten, 65 procent van de gecorrigeerde vervangingswaarde/boekwaarde van stallen wordt vergoed.
Aantrekkelijkheid moeilijk in te schatten
Onderzoekers van de WUR geven aan dat het moeilijk in te schatten is of de nieuwe regeling aantrekkelijk is voor melkveehouders. De onderlinge verschillen tussen bedrijven zijn te groot om daar een eenduidig antwoord op te geven. De belangrijkste reden voor melkveehouders, om deel te nemen aan de stoppersregeling is een gebrek aan toekomstperspectief of het zien van een uitweg bij een laag inkomen en het aflossen van schulden. Bedrijven met eigen grond verkopen echter vaak een deel van hun grond, om oude schulden af te lossen. De meerwaarde van de regeling moet dan tot uitdrukking komen in de vergoeding voor de bedrijfsgebouwen. Voor boeren met een pachtboerderij kan de regeling daarentegen wel weer interessant zijn. Bij pachtbedrijven kan de schuldensituatie knellen, omdat er minder zekerheid beschikbaar is in de vorm van grond in eigendom. In het geval de gebouwen ook worden gepacht, is er een complexere situatie waarin ook overeenstemming tussen verpachter en pachter aan de orde is. Hoewel de gebouwen vaak wel in eigendom van de pachter zijn, blijft de vraag staan in hoeverre de pachter vrij is om deze gebouwen te verkopen. Om dit goed in beeld te brengen is een nadere analyse nodig.
Motieven om te stoppen
In de praktijk blijkt dat in de melkveehouderij het ontbreken van een opvolger in combinatie met de leeftijd van het bedrijfshoofd, het ontbreken van ontwikkelingsmogelijkheden op de huidige locatie en het zoeken van een uitweg uit de financiële situatie de belangrijkste redenen zijn om te stoppen met het bedrijf. Met namen bij het ontbreken van een opvolger kiezen veel veehouders ervoor het bedrijf geleidelijk aan af te bouwen, waarbij fosfaatrechten en soms een deel van de grond worden verkocht voor het aflossen van schulden. Door voor de rest van de grond een nieuwe bestemming te zoeken en het bedrijf opnieuw in te richten is afrekenen met de fiscus niet nodig. Iets wat wel aan de orde is wanneer een veehouder kiest voor het volledig stoppen van zijn bedrijf.
Effectiviteit
Het opkopen van melkveebedrijven blijft weinig effectief in vergelijking met de intensieve sectoren. Het reduceren van 1 kilo ammoniakemissie kost in de melkveehouderij 680 euro, tegenover 170 euro per kilo bij vleesvarkens en 300 euro per kilo bij zeugen. Het meest effectief is het opkopen van pluimveebedrijven. Door de hoge ammoniakemissie van deze bedrijven zijn de kosten per kilo ammoniakreductie relatief laag, 190 euro per kilo bij leghennen en 240 euro per kilo bij vleeskuikens. Een verklaring voor het grote prijsverschil is dat bij melkveebedrijven de emissie tijdens het beweiden en bemesten, normaliter goed voor de helft van de ammoniakemissie, buiten beschouwing is gelaten. De onderzoekers hebben alleen de emissiereductie uit de stal en de mestopslag meegenomen in hun berekeningen. Om de effectiviteit te vergroten zou de grond behorende bij het bedrijf moeten worden opgekocht en omgezet in natuur. Gevolg is dan wel dat de waarde van de grond met 80 procent afneemt.
Conclusie
Deelname aan een beëindigingsregeling kan passen in het proces van bedrijfsbeëindiging. Maar als er beperkingen op het gebruik van de grond aan de orde zijn, zal de animo voor deelname aan de opkoopregeling afnemen. Voor pachtbedrijven, die minder of geen grond achter de hand hebben om na bedrijfsbeëindiging op te kunnen teren, kan een subsidieregeling relatief aantrekkelijk zijn. Dit geldt ook voor bedrijven die een laag inkomen realiseren en een hoge schuldenlast hebben of voor bedrijven die er niet in slagen de financiering voor de nodigde (her)investeringen rond te krijgen.
Het volledige rapport kunt u hier lezen