Leverbot een onzichtbare vijand na een natte zomer

Leverbot kan leiden tot een verlaagde melkproductie, vruchtbaarheidsproblemen, achterblijvende groei en een verminderde algehele weerstand, waardoor dieren vatbaarder worden voor andere infecties. Besmetting vindt plaats tijdens het weiden, het vee kan besmettelijke jonge leverbotcysten opnemen door het eten van vers gras. Deze cysten verplaatsten zich in het lichaam van de koe langzaam vanuit de darmen naar de lever. In de galgangen van de lever leggen ze eieren, die later via de mest weer worden uitgescheiden. Met de leverbotslak als tussengastheer ontwikkelen de eieren zich tot leverbot. Zonder leverbotslakken komt de leverbotziekte dus niet voor. De meest effectieve manier om leverbot te voorkomen, is dan ook het beperken van het leefgebied van de leverbotslak.
Preventie
De leverbotslak leeft op vochtige plekken in de bodem, zoals greppels, slenken, vertrapte slootkanten en kwelwaterplaatsen. De afgelopen relatief natte zomer was dan ook ideaal voor de leverbotslak, waardoor het risico op de verspreiding van leverbot toeneemt. Een veehouder kan verschillende preventieve maatregelen nemen om de infectiedruk van leverbot laag te houden. De leverbotslak houdt van vochtige percelen en ook voor de ontwikkeling van de parasiet is vocht nodig. Weidende dieren lopen van augustus tot april het meeste risico een besmet te raken met leverbot. Het advies luidt dan ook runderen in het najaar alleen op de hoger gelegen ‘droge’ percelen te weiden. En het vlak af laten lopen van slootkanten te voorkomen, omdat dat leidt tot moerasachtige oppervlakten waarin de leverbotslak zich makkelijk kan handhaven. Een andere risicofactor is het weiden van schapen. Schapen kunnen door uitscheiding van leverboteieren extra bijdragen aan de verspreiding van leverbot. Het weiden van schapen op percelen waar ook runderen lopen, wordt dan ook sterk ontraden.
Onderzoeken
Veehouders die willen weten of hun dieren wel of niet besmet zijn met leverbot kunnen een tankmelkonderzoek, bloedonderzoek of mestonderzoek uit laten voeren. Een tankmelkonderzoek is een eerste stap om vast te stellen of op het bedrijf sprake is van leverbot. Andere mogelijkheden zijn een bloedonderzoek of een mestonderzoek. Bij jonge dieren die voor het eerst buiten hebben gelopen kan bloedonderzoek, vier weken na opstallen, aantonen of deze dieren antistoffen bij zich dragen en dus besmet zijn met leverbot. Voor oudere dieren volstaat een mestonderzoek. Tien tot twaalf weken na het weiden kan mestonderzoek aantonen of er wel of geen leverboteieren in de mest aanwezig zijn. De GD adviseert veehouders met de dierenarts te overleggen welk onderzoek op welk moment het meest geschikt is en alleen die dieren te behandelen waarvan daadwerkelijk is vastgesteld dat ze besmet zijn, dit om resistentie tegen te gaan.

Tekst: Hermien van der Aa
Woont en werkt op een melkveebedrijf in Hernen met als neventakken educatie en zorglandbouw. Sinds 2020 parttime redacteur melkvee bij Agrio, waar ze hoofdzakelijk schrijft voor de website melkvee.nl, het vakblad Melkvee en de regiobladen
Beeld: Ellen Meinen
Bron: Gezondheidsdienst voor Dieren