Inkruisen leidt tot zeer hoog eiwit
Hoewel de straatnaam klopt, leidt de Gravenallee op het eerste gezicht niet naar het melkveebedrijf van de familie Bosgoed. Aan het eind van de laan doemt een voormalig gravenhuis met gracht op, met er omheen een aantal kleinere gebouwen. „Dat is het klooster, waar nu nog ruim honderd kloosterzusters wonen”, vertelt Walter Bosgoed even later. Zijn melkveebedrijf heeft hij in erfpacht van het klooster en bevindt zich iets verderop. „Mijn vader Herman is hier van 1968 tot 1996 bedrijfsleider geweest.”
Passie voor fokkerij
Eerder boerde Herman Bosgoed in het Utrechtse Driebergen-Rijsenburg, waar hij een melkvee- en tuinbouwbedrijf had. „Mijn ouders moesten daar weg vanwege de stadsuitbreiding. Mijn vader wilde naar Noord-Duitsland, maar mijn moeder had daar geen zin in”, lacht de veehouder. „Ze zaten in Utrecht vlakbij het seminarie. Omdat het op de kloosterboerderij van de zusters Franciscanessen niet zo goed liep, vroeg de kardinaal of mijn vader het bedrijf in Denekamp (Ov.) wilde gaan runnen.”
Bosgoed besloot te gaan, maar botste al vrij snel met de kloosterzuster en de medewerker, die de boerderij destijds runden. „In eerste instantie bleef de boerderijzuster namelijk de stierkeuze bepalen. Mijn vader had een passie voor fokkerij en had bovendien al eens de kampioenskoe van Utrecht gefokt, dus hij kreeg al gauw de vrije hand.”
Begin jaren zeventig verrees er een ligboxenstal voor 85 koeien bij de kloosterboerderij, welke later werd uitgebreid en tegenwoordig nog steeds in functie is. „Mijn vader werkte toen al met Holstein-stieren als Bootmaker en Elevation”, aldus Walter Bosgoed, die het pioniersbloed duidelijk niet van een vreemde heeft. Hij herinnert zich de meer Nederlandse fokkerij met een stier als Amos in de jaren tachtig en besloot weer een decennium later zijn volledige veestapel in te kruisen.
MRIJ-bedrijven
Walter Bosgoed werkte eerst niet op de boerderij, maar ging werken bij een loonwerker en was een tijd in dienst bij de bedrijfsverzorging. Ook deed hij werkervaring op in verschillende landen, zoals Portugal, Luxemburg en Canada. „Omdat het goed ging, heeft mijn vader altijd de vrije hand gehad op de boerderij. Halverwege de jaren negentig kreeg ik van de zusters de vraag of ik het bedrijf wilde kopen. Omdat ik daar niet genoeg geld voor had, hebben we het bedrijf in erfpacht kunnen overnemen.”
De veehouder had ondertussen veel kennis opgedaan in binnen- en buitenland en besloot zijn veestapel in 1996 te gaan inkruisen. „We hadden een goede veestapel en mijn vader vond het aanvankelijk nogal een rigoureuze beslissing om een fokzuivere veestapel min of meer op te geven. Maar als je wat wilt, moet je er ook honderd procent voor gaan”, verklaart Bosgoed zijn aanpak.
Zo snel mogelijk een zo hoog mogelijk eiwitpercentage, had Bosgoed zich tot doel gesteld. „We molken10.000 litermelk per koe en zagen dat de MRIJ-bedrijven desondanks boekhoudkundig goed konden meekomen, vooral vanwege het eiwitpercentage”, aldus de veehouder. „Daarom gingen we op zoek naar rassen die het hoogste eiwit in de populatie hadden. Dat leek ons veiliger dan gebruik te maken van rassen die gemiddeld lager scoren, maar waarvan enkele stieren er toevallig uitspringen. Zo kwamen we terecht bij de Deense Jersey en de Duitse Brown Swiss.”
Consequent
„Je moet rassen die bij je passen zoeken en dan vervolgens jarenlang consequent zijn”, meent Bosgoed. Veel bijval uit zijn boerenomgeving kreeg hij echter niet. „Collega’s verklaarden me eigenlijk een beetje voor gek, ik hoorde niet echt meer bij het fokkersgilde”, lacht hij nu. „Maar alle fokkers deden toen ongeveer hetzelfde en ik zei dat ik dan ook zo aan een goede koppel Holstein-kalveren kon komen, mocht het kruisen niet werken.”
Bosgoed insemineerde het eerste jaar 30 procent van zijn veestapel met Jersey-sperma en het jaar erna zijn volledige veestapel, om vervolgens alle vrouwelijke kruislingen met Brown Swiss door te kruisen. Waar het gebruik van meerdere rassen automatisch tot een groter stierenaanbod leidt, werd de keuze voor Bosgoed desondanks niet ingewikkelder.
„Het beleid is hier dat een stier minimaal +0,30 procent eiwit moet hebben en dat hij er anders niet in komt. En dan vallen er al heel wat stieren af. Mijn vader kwam wel eens met een stier aanzetten, die ik in zijn ogen niet kon missen. Maar ik nam hem niet als hij niet aan het eiwitcriterium kon voldoen. Ook een stier als O Man komt er bijvoorbeeld hier niet in.”
Canvas
Bosgoed gebruikt maar weinig verschillende stieren. Als een stier goed is, wordt deze gerust langere tijd gebruikt. „Kian gebruiken we al zeven jaar”, illustreert de veehouder. De stier Fyn Lemvig zorgde in grote lijnen voor de eerste generatie Jersey-kruislingen, terwijl Brown Swiss-stier Vivo vooral voor de volgende generatie zorgde. De driewegkruislingen werden geïnsemineerd met sperma van Kian, waarna het de beurt was aan Jersey-stier Q Zik en vervolgens Brown Swiss-stier Encore. „We melken inmiddels de vijfde generatie kruislingen.”
De structurele driewegkruising bevalt de veehouder uitstekend, al heeft hij zijn kruisingsschema iets gewijzigd. „Na de Brown Swiss pak ik tweemaal een Holstein-stier, omdat je anders toch kilogrammen eiwit verliest”, heeft Bosgoed ervaren. De twee generaties Holstein in het resulterende kruisingsschema HF x J x BS x HF x HF x J x … heeft Bosgoed een paar keer proberen te vervangen door één generatie van de extreme melkstier Canvas.
„Je moet een ras toch gebruiken daar waar het goed in is”, verklaart hij. „De zes Canvas-vaarzen hebben een uitstekend exterieur en geven een hoop melk, maar toch doe ik het nooit weer, want het eiwit is te laag. Er is weliswaar eentje met 3,90 procent eiwit, maar er zijn er ook met net boven de 3 procent. Wat dat betreft heeft de stier Canvas me met de neus op de feiten gedrukt.”
KI-belangstelling
Getuige de productie van gemiddeld ruim9.000 kgmelk per koe met maar liefst 3,88 procent eiwit, functioneert de driewegkruising uitstekend. „Er moet nu een kruislingvaars (Brown Swiss x Jersey, red.) droog, welke bij haar laatste melkcontrole nog28,4 kgmelk met 5,56 procent vet en 4,86 procent eiwit produceerde. Dus dat is zonde”, aldus de veehouder, die inmiddels ook KI-belangstelling ondervond.
„CRV heeft belangstelling voor stieren uit een Kian x Polvin-koe, maar ze geeft alleen maar vaarskalveren van tot dusver Russel, Spencer en Fidelity.” De KI-belangstelling voor kruislingstieren is opvallend, omdat een belangrijk voordeel van kruisen, de zogenaamde heterosis, maximaal is bij het kruisen van zuivere rassen.
Bosgoed dankt de belangstelling aan het hoge eiwitpercentage dat in de moederlijn is verankerd. „Wij verkopen ook dekstieren aan boeren en die komen later weer. We verkopen vooral Brown Swiss x Jersey-stiertjes, want zo halen boeren ineens twee rassen hun stal binnen.”
Omzet en aanwas
Een populaire driewegkruising is de zogenaamde ‘procross’, oftewel de combinatie van Holstein met Montbéliarde en Scandinavisch Roodbont. Toch twijfelt Bosgoed niet aan zijn keuze voor Jersey en Brown Swiss. „De procross komt voort uit goede resultaten met de Californische kruisingsproef, alleen hebben ze daar niet naar het eiwitpercentage gekeken, omdat het uitbetalingssysteem daar vooral is gebaseerd op het aantal liters melk”, aldus de veehouder.
„Ik ga niet met Scandinaviërs aan de gang, want die voegen in mijn optiek te weinig toe. Hetzelfde geldt voor de Amerikaanse Jersey, die meer melk heeft en lager eiwit.” Een voordeel van rassen als Montbéliarde of Fleckvieh is een stijging van de omzet en aanwas. „Maar ik denk dat je met die rassen de kilogrammen eiwit er te weinig bij kunt houden”, meent Bosgoed, die een omzet en aanwas van 5 tot 6 cent realiseert. „We hebben een laag vervangingspercentage van 17 procent. De slachtwaarde is inderdaad niet zo hoog als bij een dubbeldoelras, maar een zieke Fleckvieh-koe zal ook niet dik zijn”, denkt de veehouder.
Hij erkent dat met name de Jersey-invloed zorgt voor een lagere omzet en aanwas. „We hebben nu veel koeien van Q Zik, die lichtere kalveren gaf dan Fyn Lemvig eerder. Maar we raken de kalveren nog steeds wel kwijt. Het lichtste kalf was37 kilo, hoewel we nu een lichtere tweeling hebben zitten.”
Souplesse skelet
„Q Zik geeft weliswaar lichte kalveren en kleine koeien, maar ze hebben wel heel goede uiers en benen en worden elk jaar beter. Ze groeien goed uit”, meent de veehouder. „Je wint ergens wat, maar je laat ook ergens wat. De restwaarde is laag, maar een tiende procent hoger eiwit op een miljoen liter melk is toch goed voor 13.000 euro.” Bosgoed is dan ook niet van plan om van het gehalterijke ras af te stappen.
„De Jersey is efficiënt en zorgt voor een betere algehele souplesse van het skelet. Je ziet wel eens Holsteins die heel stijf zijn als ze overeind komen; onder invloed van het Jersey-ras verbetert dat. Jerseys hebben wel een wat hoger celgetal (ongeveer 30.000), maar toch hebben ze niet vaker last van uiergezondheidsproblemen. Wel vormt de uierdiepte bij de oudere koeien een aandachtspunt.”
Een voordeel is ook dat de Jersey, ondanks de geringe afmetingen, gemakkelijk afkalft. Iets dat ook geldt voor de Brown Swiss, een ras dat Bosgoed vooral benut om kracht in de koeien te houden. „De koeien kalven meestal vanzelf af, we zijn er vaak niet eens bij”, vertelt de veehouder, die elk jaar meer Belgische Blauwe stieren inzet.
„We houden elk jaar ongeveer dertig vaarskalveren aan. Omdat we relatief weinig jongvee aanhouden, willen we er niet te veel mee experimenteren en gebruiken we betrouwbare stieren. Bij de fokkerij moet je je bewust zijn van wat je doet. Jaren later heb je er profijt of juist last van.”
Herfstkalvend
Na half februari wordt er alleen nog sperma van Belgische Blauwe stieren verspoten. „Eind november zijn we begonnen met insemineren, omdat we de koeien in het najaar, van eind augustus tot begin december, willen laten afkalven. Het landwerk doen we zelf en het voordeel is dat we dan geen kalverij hebben. Koeien die niet op tijd drachtig zijn, blijven wel lopen, maar die insemineren we met Belgische Blauwe, zodat we buiten het gewenste seizoen ook geen kalveren hoeven aan te houden. Bovendien zouden die kalveren te jong zijn om ze twee jaar later zelf in de herfst te laten kalven.”
Opvallend is dat Bosgoed geen afkalfboxen heeft. „Dat kan hier niet, want daarvoor hebben we te veel koekalverij tegelijkertijd. Daarom kalven de koeien hier op de roosters af”, aldus de veehouder. Het seizoengebonden afkalfpatroon zorgde er tevens voor dat melkrobots geen optie waren, toen de 2 x 8 stands visgraat melkstal anderhalf jaar geleden werd vervangen. „We waren per keer drie uur aan het melken”, verklaart Bosgoed, die inmiddels een 2 x 22 stands swingover melkstal van Dairymaster heeft.
Betere voederconversie
Streven naar een nog hogere melkproductie, doet Bosgoed niet. „Ik vind9.000 litereen mooie productie. Bij een hogere productie met lagere gehaltes lever je wel lactose, maar daar word je niet voor betaald. Bovendien houdt een koe een productie van9.000 litergoed vol, ik probeer dan ook liever de gehalten erbij te houden.” Efficiënt zijn de koeien sowieso.
„De koeien produceren hier structureel 15 procent meer dan de Holsteins op het bestaande rantsoen. Ze hebben dus een betere conversie, iets waar nog te weinig mee wordt gedaan”, meent de veehouder. Al sinds 1987 ligt er een gemengd rantsoen voor het voerhek. Krachtvoer wordt er niet verstrekt en een voeradviseur komt er ook niet aan te pas. Bosgoed voert losse grondstoffen -zijn krachtvoerkosten bedragen doorgaans 5 cent per liter melk- en voor de rest vooral graskuil.
„Vier jaar lang hebben we alleen gras of graskuil gevoerd en dat is niet slechter voor het saldo. Snijmaïs heb ik liever niet standaard in het rantsoen. Maïs zorgt voor vervetting van de organen en dat is voor de volgende lactatie funest. Maïs is wel geschikt om hoogproductieve koeien te voorzien van energie, zodat ze beter in balans blijven.”
DOC Kaas
„Na tweehonderd dagen in lactatie moeten de koeien met het oog op vervetting eigenlijk geen maïs meer hebben en in de eerste weken van de nieuwe lactatie ook niet. We zijn in juni, toen de eerste koeien droog moesten, gestopt met maïs voeren. Desondanks zaten we gemiddeld boven de vier procent eiwit”, vertelt Bosgoed, die ook een eigen kijk op raapzaadschroot blijkt te hebben.
„Mijn ervaring is dat raapzaadschroot een negatieve invloed heeft op de uiergezondheid, de vruchtbaarheid en de hakken. We voeren het dan ook niet”, aldus de veehouder, die zijn koeien omwille van de arbeidsefficiëntie eens per twee dagen voert. De combinatie van de driewegkruising met een passend rantsoen, leidt bij Bosgoed tot uitstekende resultaten.
„De vitaliteit van de veestapel wordt beter door het kruisen en als gevolg daarvan neemt het werkplezier toe. De koeien komen bijvoorbeeld als schapen op je afgerend vanuit de wei, zo vitaal zijn ze. Dat terwijl we geen voetbaden toepassen en alleen klauwen bekappen als we tijd hebben.” Bosgoed maakt duidelijk een tevreden indruk. „Het boert ontspannen en financieel gaat het ons ook niet slecht. We leveren de melk aan DOC Kaas, maar hebben desondanks vorig jaar nog winst gedraaid.”
Tekst: Anne Hiemstra
Beeld: Susan Rexwinkel, Caroline Bosgoed