Friese koeien op de grup
Het is een prachtig gezicht. Een koppel goed bevleesde zwartbonte melkkoeien staat zij aan zij keurig schoon in het stro. Een beeld dat ouderen vooral zal doen herinneren aan vroeger tijden, terwijl de jeugd wellicht eerder zal denken aan een fokveedag. Ook daar staan schone koeien zonder uiterlijke gebreken naast elkaar in het stro, alleen zijn ze daar doorgaans groter en minder bespierd.
Geen klauwproblemen
„Als we een nieuwe stal zouden bouwen, zouden we weer een grupstal bouwen”, stelt Harmen Endendijk resoluut. „We hebben nooit klauwproblemen. Er is hier geen Mortellaro. Er gaat dan ook nooit een koe weg vanwege de benen. We moeten de klauwen alleen wel bijhouden, want ze slijten niet”, aldus de veehouder.
„Een ondergrond moet zacht, droog, stroef en goedkoop zijn, bij een loopstal is het precies omgekeerd”, verdedigt hij zijn houderijsysteem. „Stro is nu wel duur, maar dat is voor ons geen reden om het niet gebruiken. Het vormt de ideale ondergrond. We gebruiken drie kilo stro per koe per dag. Bovendien is stromest goed voor het land.”
Hoewel de koeien tevreden ogen, geeft het toch een wat onbehaaglijk gevoel dat de koeien nooit kunnen lopen. Endendijk past namelijk geen weidegang toe, zodat de koeien ook in de zomer aangebonden staan. „Het kunnen lopen in een loopstal is geen doel op zich”, brengt Endendijk in het verweer.
„Een koe loopt omdat ze anders geen gras voor de bek heeft. Als je een koe een kruiwagen voer brengt, heeft ze geen behoefte om te lopen. Loopstallen zijn in zwang geraakt vanwege het arbeidsgemak, niet uit welzijnsoogpunt voor de koe. Het moest makkelijker worden om te kunnen opschalen.”
Zij-aan-zij melkstal
Endendijk melkt 55 à 60 koeien, maar is van mening dat hij in een grupstal wel veel meer koeien zou kunnen houden. „We kunnen er 100 melken. Maar ik voel me met 50 koeien ook boer. Ik heb liever 50 koeien en een aanvullend inkomen uit de fokkerij, dan zo veel mogelijk koeien.”
Bij de huidige omvang is het houderijsysteem volgens de veehouder in ieder geval niet bewerkelijk. „Eens per twee dagen zijn we een uurtje druk met opstrooien.” Boven elke koe hangt een koetrainer (een ijzerdraadje waar stroom op kan worden gezet) om ze in de grup te laten mesten, waarna de mest wordt afgevoerd en opgeslagen. Voordat dat gebeurt, wordt de gier aan het eind van de grup gescheiden van de vaste mest en opgeslagen in een kelder.
Behalve dat de koeien niet kunnen lopen, is er het nadeel dat de melker steevast door de knieën moet om een melkstel aan te sluiten. Harmen Endendijk vindt dat helemaal geen probleem. „Boeren die jarenlang in een melkstal melken, krijgen vaak last van rug- en schouderproblemen. Hier is het altijd warm en knus.”
„Je hoeft hier geen koeien te drijven en ook niet schoon te maken. We werken met zes apparaten en daarmee kunnen we vijftig koeien per uur melken. Het zou echter ideaal zijn als we bij elke koe een apparaat zouden hebben. De koeien staan dan als het ware permanent in een 2 x 25 stands zij-aan-zij melkstal.”
Klauwbekapper
De familie Endendijk houdt haar melkkoeien al decennialang op dezelfde manier. Harmens vader Dirk is inmiddels aangeschoven. Hij legt uit hoe het een halve eeuw geleden allemaal begon. „Mijn vader was melkcontroleur en stamboekhouder en molk destijds drie koeien. Ik zat op de Hogere Landbouwschool in Ede en wilde stage lopen bij een boer die best molk.”
„Zo belandde ik in 1961 bij Jan Zijlstra in Luttelgeest in de Noordoostpolder. Daar kwam ik in contact met zijn schoonzoon Klaas Meekma uit het Friese Ferwerd. Hij had koeien die op een rantsoen van puur weidegang destijds al6.000 kgmelk produceerden. Een jaar later belandde ik dan ook in Ferwerd”, aldus Dirk Endendijk.
Enkele jaren later besloot Endendijk boer te worden. Omdat hij geen geld had, bouwde hij in 1967 als eerste in Nederland een klauwbekapbox. „Tot dan toe werd er alleen met een peesklem gewerkt. Op de Faculteit Diergeneeskunde in Utrecht had ik echter gezien hoe ze paarden bekapten en ik bedacht me dat iets dergelijks ook bij koeien mogelijk zou moeten zijn”, verklaart Endendijk zijn vinding.
De jonge veehouder ging met zijn klauwbekapbox rond en het aantal klanten groeide gestaag. Het verdiende goed en zo wist hij met eigen geld zijn melkveebedrijf op te zetten. „Ik kocht koeien bij Meekma, ook wel twee- en driespenen. Dat maakte niet uit, die brachten wel weer kalveren.”
Geen ligboxenstal
Endendijk wist het aantal koeien gestaag uit te breiden en bouwde in 1973 een nieuwe stal voor vijftig koeien. Geen ligboxenstal zoals er toen al her en der verrezen, maar een meerrijïge grupstal naar eigen ontwerp. Met standen van1,40 meterbreed. Endendijk zag bij zijn werk als bekapper veel ongelukken bij de overgang van de grupstal naar de ligboxenstal.
„Als je bij een boer in de ligboxenstal komt, zal hij zijn beste koe naar het voerhek jagen om je die te laten zien. De koeien die achteraan in de ligboxen lagen en niet overeind kwamen, die waren voor mij”, illustreert hij. „Van koeien die zich in de ligboxenstal niet konden redden, hadden wij geen last. Wij hadden nooit koeien met dikke poten.”
Dat Endendijk het Fries-Hollandse ras altijd trouw is gebleven, heeft eigenlijk dezelfde reden. „Ik zag op veel plaatsen dat het niet goed ging met de Holsteins. Ze waren te groot en dat waren ze ook voor onze stal. Wat dat betreft heb ik nooit zoveel geleerd als in die jaren als klauwbekapper, zeker als je naar de benen kijkt”, stelt Endendijk.
Grondloos boeren
Dirk Endendijk heeft uiteindelijk achttien jaar lang klauwen bekapt, een periode waarin zijn vrouw Geurtje vaak de koeien molk. In 1986 wilde Endendijks toenmalige medewerker graag verder als klauwbekapper, wat hij ook deed. Eerst voor zichzelf en later via de bedrijfsverzorging. Enkele jaren eerder al had Endendijk zich opgewerkt tot topmelker van Nederland, met producties van10.000 kgmelk per koe. „We molken driemaal daags, hielden meer oude koeien aan en kochten duur voer aan. Maar die laatste duizend liter brengt je de winst niet”, stelt Endendijk nu.
De veehouder had geen last van mindere partijen voer van eigen land, omdat hij nooit grond kocht. „Boeren zonder grond is altijd beter geweest. We hebben altijd voer gekocht. Voer was altijd goedkoop. Het was goedkoper om voer te kopen, dan om grond te kopen.” Nog altijd heeft Dirk Endendijk een huiskavel van slechts vijf tot zes hectare en gebruikt hij elf hectare grond op afstand van zijn schoonmoeder.
„Voor het eerst sinds 25 jaar voeren we geen maïs meer, omdat het te duur werd”, aldus Harmen. Met de hand wordt de koeien een rantsoen verstrekt van perspulp, raapschroot en sojahullen, met daarnaast slechts 15 procent graskuil. „En als ze willen, kunnen ze natuurlijk stro vreten.” Het rantsoen blijkt goed voor een gemiddelde lactatieproductie van 7.500 à8.000 kgmelk, met 4,50 procent vet en maar liefst 3,90 procent eiwit. „Ze produceren de laatste tijd gemiddeld 22 à23 kgmelk per dag.”
Alpuro
Endendijk heeft een bedrijfsquotum van vijf ton melk. „In 1984 breidden we de stal uit met nog eens vijftig koeplaatsen en molken we hier al zes ton. We hebben nooit quotum gekocht en zitten nu dus wat lager vanwege een aantal generieke kortingen in het begin van het quotumtijdperk”, vertelt Harmen. Tot voor kort molken ze de koeien driemaal daags, maar Endendijk is teruggegaan naar tweemaal daags melken. „Dit omdat ik tegenwoordig een baan buiten de deur heb.”
Medewerker Bert Vliek werkt al sinds 1984 op het bedrijf, een periode waarin Dirk Endendijk meer de bestuurswereld in ging. „Een fulltime medewerker kon eigenlijk niet bij deze bedrijfsomvang”, stelt Harmen. „Het was dus groeien of een baan buiten de deur voor mij. Omdat mijn vader nog vitaal is, had ik nu nog de kans om wat te doen en Alpuro had een mooie functie beschikbaar.”
Harmen is inmiddels fulltime in dienst – ‘al is dat voor een boer een halve werkweek’, lacht hij – bij kalfsvleesintegratie Alpuro, die afgelopen jaar werd overgenomen door Van Drie. Endendijk is er hoofd van de afdeling onderzoek en ontwikkeling en verantwoordelijk voor de samenstelling van de voeders. Bert Vliek melkt nu ’s ochtends om half elf en Dirk Endendijk ’s avonds rond dezelfde tijd, terwijl Harmen naar eigen zeggen slechts een enkele keer melkt.
Apart rasje
Het Fries-Hollandse ras was voor de Holsteinisering te veel naar de vleeskant doorgeslagen. Dat heeft de populariteit genekt, zo stelt Dirk Endendijk. „Maar dat is inmiddels overgecompenseerd bij de Holstein. Sommige kalveren op Holstein-bedrijven zijn enorm smal, zonder enige bespiering.”
„En die zijn het kwetsbaarst. Vlees is weerstand. Het gebrek aan spieren is dan ook het grootste gebrek van de Holstein. Spieren vormen een soort buffer en geven een stuk gezondheid”, aldus Harmen. „Melkziekte en slepende melkziekte kennen wij hier dan ook eigenlijk niet. Vlees omzetten in melk gaat veel beter dan vet omzetten in melk.”
Om doorslaan naar de vlees- noch de melkkant te voorkomen, werkt Endendijk al sinds het ruim twintig jaar geleden in Nederland beschikbaar kwam met het aAa-systeem. „Hoewel we er ook wel eens vanaf wijken”, bekent Harmen. Endendijk werkt structureel met eigen stieren en vormt daarmee één van de FH-fundamentfokbedrijven. „Binnen het bedrijf werken we al jaren aan een zuivere lijn. Dit is dus eigenlijk een apart rasje aan het worden.”
Tevredenheidscijfer
Begin jaren negentig zette de uit de varkensfokkerij afkomstige en inmiddels overleden Kees Cazemier samen met Dirk Endendijk de fundamentfokkerij op, om zo het sterk gedecimeerde FH-ras van de ondergang te redden. De fundamentfokbedrijven werken zoveel mogelijk met eigen stieren en creëren daarmee als het ware genetische eilandjes. Andere bedrijven kunnen vervolgens stieren van verschillende fundamentfokbedrijven gebruiken. Ze profiteren daarmee voortdurend van heterosis en voorkomen tegelijkertijd inteelt.
Endendijk houdt elk jaar minimaal vijf stiertjes aan voor de eigen fokkerij, stieren uit koeien met het hoogste ‘boerentevredenheidscijfer’. Dit is een kenmerk dat het Fries Hollands Rundvee Stamboek (FHRS) registreert en is het kenmerk dat het sterkst verband houdt met de levensduurfokwaarde, is de stellige overtuiging van Dirk Endendijk. Behalve de algemene tevredenheid over de moeder worden de stiertjes ook geselecteerd op hoe gemakkelijk ze zelf ter wereld zijn gekomen.
„Alles kalft hier vanzelf, ook de vaarzen. Dat hebben we erin gefokt”, stelt Harmen. Ook moet een stierkalf om aan te blijven, meteen zelf uit de emmer drinken. Speenemmers zijn er niet. „Dat gedrag fok je er ook in. We werden laatst nog gebeld door een Duitse boer, die meldde dat zijn Rivelino-kalveren allemaal zelf dronken. Iets dat hij duidelijk niet gewend was.”
Roodfactor
De fokkerij met louter eigen stieren contrasteert met het beleid van de grote fokkerijorganisaties, in die zin dat er overal ter wereld voortdurend nieuwe topstieren worden gezocht voor een maximale genetische vooruitgang. En de genomicstechniek is er inmiddels om de genetische vooruitgang verder te versnellen.
„Met genomics gaan we nog harder naar de punt van de piramide. Het stimuleert inteelt”, stelt Dirk Endendijk. „Zijn we echt zoveel beter dan twintig jaar geleden? In 1980 waren we op het bedrijf van Arie Breedijk in Amerika, die toen al koeien molk met dagproducties van100 kgmelk.”
„En de Wageningse professor Politiek stond een efficiënte koe met hoog eiwit voor. Maar Klaas Meekma realiseerde destijds al een eiwitpercentage van 3,50 procent. En de eerste de beste MRIJ-boer verdient minstens zoveel als een Holstein-boer, dus wij zien die vooruitgang qua fokkerij niet zo.”
Voor de aardigheid heeft Harmen Endendijk zijn koeien een keer op de roodfactor laten onderzoeken. „In veertig jaar is er nog nooit bij toeval een roodbont kalf geboren en we dachten dan ook dat we de roodfactor niet meer hadden. Maar warempel was er een koe bij met de roodfactor en nog een goede ook. Mijn vader kon de roodfactor herleiden tot in Friesland.”
Endendijk liet vervolgens ook de rietjes uit zijn spermavat op de roodfactor onderzoeken en het bleek dat de in 1984 geboren Rivelino 155 ook de roodfactor had. „We hebben de koe een paar keer gespoeld met dit sperma, wat vijftien nakomelingen opleverde. De meesten waren zwartbont, maar er waren ook drie rode vaarskalfjes en een roodbonte stier. Een hele beste en ook de inmiddels gekalfde vaarskalfjes doen niet onder voor de andere koeien.”
Onafhankelijkheid
Eigenlijk heeft Endendijk geen FH-koeien, maar nog als enige in Nederland ‘F-koeien’, dus zuivere Friese koeien zonder Hollandse invloeden. Daarvan worden op jaarbasis ongeveer twintig stieren aangehouden. Een deel gaat naar Engeland en Ierland en een deel gaat als dekstier naar Nederlandse Holstein-boeren.
„Tot voor kort was het ondenkbaar dat Nederlandse boeren een FH-dekstier kwamen halen, maar dat is de laatste jaren duidelijk veranderd”, stelt Harmen. Op de Rivelino-hoeve wordt meestal gebruik gemaakt van natuurlijk dekkende stieren. „Behalve wanneer ik alleen ben. Dan pak ik een rietje uit het vat”, aldus Dirk Endendijk.
Dirk Endendijk was één van de eerste veehouders in Nederland die zijn koeien zelf insemineerde. „Het werd ons door de instanties sterk ontraden, maar we hebben toch doorgezet.” Het kenmerkt de 67-jarige veehouder, die een Friese uitspraak uit zijn stagetijd tot zijn lijfspreuk heeft gemaakt. ‘De boer moat sels de leije ha’, oftewel de boer moet zelf de teugels in handen hebben.
Zijn sterke drang tot onafhankelijkheid komt op verschillende plekken tot uiting. Zowel als voorman van de FH-vereniging en het FHRS, als bij het gebruik van eigen stieren, als ook bij de bank. „Wij hebben nooit veel geld geleend.”
Bedrijfsgegevens
Dirk (67, links), Geurtje (60) en Harmen (34, rechts) Endendijk runnen in Ermelo (Gld.) samen met medewerker Bert Vliek een melkveebedrijf met ongeveer 55 à 60 FH-koeien en bijbehorend jongvee. Ook houden ze op jaarbasis twintig stieren aan, waarvan driekwart voornamelijk naar buitenlandse KI’s gaat of als dekstier aan particuliere melkveehouders wordt verkocht. Een kwart wordt aangehouden om de eigen koeien mee te dekken. Het jongvee en de stieren worden in een hellingstal ondergebracht.
De melkkoeien staan in een grupstal en produceren per lactatie 7.500 à8.000 kgmelk met 4,50 procent vet en 3,90 procent eiwit (22 à23 kgmelk per dag). Het bedrijfsquotum is ongeveer500.000 kgmelk. De koeien blijven jaarrond opgestald en krijgen een rantsoen van perspulp, raapschroot en sojahullen, aangevuld met 15 procent graskuil. De shovel mengt het rantsoen, waarna het in een zelfrijdende voerkar wordt gedeponeerd, van waaruit ze het voor de koeien scheppen.
De familie Endendijk beschikt over een huiskavel van ruim vijf hectare en huurt daarnaast nog eens elf hectare op afstand. Het voer kopen ze overwegend aan. Harmen heeft naast het melkveebedrijf een fulltime baan bij kalfsvleesintegratie Alpuro. Dirk Endendijk is bestuurlijk actief als voorzitter van zowel de FH-vereniging als het FHRS.
Tekst: Anne Hiemstra
Beeld: Gerard Burgers