Juiste bemestingsstrategie verhoogt de gewasopbrengst met 20 procent
Binnen het project Mest als Kans loopt al 20 jaar een veldexperiment waarbij wordt gekeken wat de lange termijn effecten zijn van de verschillende bemestingsstrategieën. De strategieën zijn op te delen in drie groepen. Bemesting die gericht is op het voeden van de plant en vaak op korte termijn resultaat oplevert. Bemesting die gericht is op het voeden van de bodem en op lange termijn bijdraagt aan het verhogen van de productiviteit van de bodem. En een combinatie van beide.
Meer opbrengst door aandacht voor plant en bodem
Uit de veldproeven komt duidelijk naar voren dat het voeden van zowel de plant als de bodem de meeste opbrengstgroei oplevert. In twintig jaar leverde het gebruik van kippenmest, potstalmest of een combinatie van GFT-compost met drijfmest 20 procent meer opbrengst op dan de andere meststoffen. Volgens de onderzoekers van het Louis Bolk Instituut bevestigt dit het vermoeden dat het voeden van de bodem een positief effect heeft op de bodemvruchtbaarheid.
Bij een strategie waarbij alleen aandacht wordt besteed aan het voeden van de plant, neemt de jaarlijkse gewasopbrengst langzaam af. Is de bemestingsstrategie puur gericht op het voeden van de bodem dan ligt de gemiddelde opbrengst in het begin lager dan bij de andere strategieën, maar op de lange termijn blijft de gewasopbrengst gelijk.
Stikstofuitspoeling
Voor het vaststellen van de stikstofuitspoeling hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van het NDICEA-model. De berekeningen met dit model wijzen uit dat de meeste meststoffen voldoen aan de EU-normen voor uitspoeling naar het grondwater. Alleen potstalmest en de combinatie van GFT met drijfmest overschrijden in zes van de twaalf berekende jaren de EU-norm voor grondwater.
Het valt de onderzoekers op dat bij een grotere beschikbaarheid van stikstof de gewasopbrengst minder snel toeneemt dan de uitspoeling. Dit zou erop kunnen wijzen dat voor het realiseren van een goede opbrengst een beperkte hoeveelheid stikstof nodig is en dat de rest van de beschikbare hoeveelheid stikstof (deels) verloren gaat. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het moment waarop de stikstof beschikbaar komt niet overeen komt met het moment dat het gewas daar behoefte aan heeft. Verder onderzoek is nodig, om deze aanname te kunnen bevestigen.
Metingen en berekeningen geven verschillend beeld
De verschillende mestsoorten laten grote verschillen zien in de hoeveelheid stikstof die aan de grond wordt toegevoegd. Toch is de stikstofonttrekking door het gewas bij alle mestsoorten nagenoeg gelijk. De stikstof die achterblijft in de bodem kan uitspoelen, maar kan ook worden opgeslagen in de bodem. Nader bodemonderzoek is nodig, om vast te stellen hoeveel stikstof er daadwerkelijk uitspoelt. De berekeningen met het NDICEA-model schetsen namelijk een ander beeld dan de uitkomsten van bodemmetingen.
Ook bij fosfaat en kali zijn de verschillen in aanvoer niet terug te vinden in de gewasonttrekking. Alleen bij het gebruik van groencompost onttrekt het gewas meer fosfaat dan dat er wordt aangevoerd. Bij twee van de drie bemestingsmethoden die gericht zijn op het voeden van bodem en plant wordt de EU-norm voor uitspoeling naar het grondwater overschreden, een ongewenste uitkomst in de huidige tijd, aldus de onderzoekers.
Conclusie
Uit de resultaten van het onderzoek valt af te leiden dat een toename in de beschikbare hoeveelheid stikstof voor een groot deel verloren gaat door uitspoeling. Dit wordt deels verklaard door de korte tijd dat de grond in gebruik is voor de teelt. Met andere woorden de keuze van de meststof of de hoeveelheid toegediende stikstof zijn niet bepalend voor de mate van uitspoeling. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen welke facetten van de bedrijfsvoering dat wel zijn.