'Verse koeien krijgen vaak te veel eiwit, oudmelkten te weinig'
Volgens zelfstandig voeradviseur Henry van Ittersum is het juist een goed teken als de BSK bij nieuwmelkte koeien een paar punten lager ligt dan bij dieren later in de lactatie.” De sleutel voor de melkproductie ligt volgens hem bij het eiwitniveau van het rantsoen. „Ik noem het wel het ‘gaspedaal’ van de melkproductie. Wil je dat koeien rustig opstarten, dan is er eigenlijk maar één manier: minder eiwit voeren. Tegelijk is het wel belangrijk dat de koe voldoende energie krijgt. Dit kun je beoordelen aan de hand van het lactosegehalte. Dit moet voor de verse koeien bovengemiddeld zijn.”
Ureum vijf punten lager
Volgens Van Ittersum mag het eiwitniveau bij nieuwmelkte koeien een procent lager liggen dan het ruw eiwit bij oudmelkte koeien. Bij een gemiddeld ruw-eiwitgehalte van 15,5 procent zou dit 15 procent ruw eiwit met een negatieve onbestendig eiwit balans (OEB) voor nieuwmelkte en 16 procent met een licht positieve OEB voor oudmelkte koeien zijn. Een belangrijk meetinstrument voor de zelfstandig adviseur is het ureum tussen de verschillende lactatiegroepen op de melkcontrole. „Het ureum van de koeien in de eerste twee lactatiegroepen (0-120 in lactatie, red.) zie ik het liefst vijf punten lager dan het ureum van de oudmelkte koeien.”
Is Van Ittersum niet bang dat een krappe productie als verse koe, later in de lactatie, melk kost? „Nee. Zeker tot het moment van dracht heeft de koe hormonaal voldoende drang om melk te blijven geven en zal een lagere piekproductie niet ten koste gaan van de productie in de tweede helft van de lactatie”, stelt hij. „Daar komt bij dat de gehalten vet en eiwit over de hele lijst vaak hoger zijn.”
Dracht ook bepalend
Marjolein Feiken van Valacon kan zich in grote lijnen vinden in het verhaal van Van Ittersum. „Eiwit is duidelijk de drijvende kracht achter de melkproductie. Vooral bij een systeem met individueel krachtvoer voeren, kan het voorkomen dat verse koeien nogal eens te veel eiwit krijgen en oudmelkte koeien te krap. Dit gaat ten koste van de persistentie.
Volgens de adviseuse is de dracht ook bepalend als het gaat om persistentie. „Je ziet dat bedrijven met persistentere koeien vaak een langere tussenkalftijd hebben. Dit hoeft beslist niet fout te zijn, als het komt omdat de koeien bewust later geïnsemineerd worden. Zolang ze maar persistent zijn. Ook zijn koeien die later geïnsemineerd worden vaak juist persistenter. Zodra de koe drachtig wordt, verandert de hormoonhuishouding en is de voeding heel bepalend voor de productie van de koe.”
Voeren op conditie
Eigenlijk is Feiken een groot voorstander van het voeren op conditie. „Zodra een hoogproductieve koe te veel conditie verliest, produceert ze te veel melk in vergelijking met wat ze aan energie kan opnemen. Het kan ook zijn dat de koe in de voorgaande lactatie te veel is gegroeid en daardoor in een te ruime conditie de droogstand in is gegaan of dat ze is gegroeid tijdens de droogstand. Overigens kunnen ook allerlei onderliggende problemen leiden tot conditieverval. Andersom krijgt een koe die toeneemt in conditie waarschijnlijk te veel energie. Je zou dus het liefst alle koeien willen scoren op conditie en mede aan de hand daarvan het krachtvoerniveau en de eiwitgift willen bepalen. In de praktijk is dit lastig om frequent genoeg uit te voeren en kleine verschillen in conditieverloop zijn met het fysiek beoordelen van de conditie bovendien lastig waarneembaar. Dan moet je toch denken aan hulpmiddelen als een body condition score-camera.”
Lees een uitgebreid artikel over voeren op conditie in de nieuwste editie van vakblad Melkvee die deze week verschijnt.