KNMvD: Ministerie heeft niet tot nauwelijks contact gehad met diergezondheidsexperts
Veeartsen uiten zorgen: ‘Diergezondheid op het spel door eiwitmaatregel’
Ton Pijs van De Oosthof Dierenartsen, Bauke van der Valk van Dierenkliniek Wolvega en Jan Dijkhuizen van De Graafschap Dierenartsen stellen, afzonderlijk van elkaar, dat er door de maatregel flinke risico’s kleven aan de diergezondheid van met name koeien die in de periode september tot en met december oudmelkt zijn.
Oudmelkte koeien in de problemen
„Doordat de voermaatregel het maximale eiwitgehalte in het aangekocht krachtvoer begrenst, zijn rantsoenen van koeien die weinig krachtvoer krijgen erg lastig bij te sturen”, geeft Ton Pijs aan. „In de praktijk wordt het basisrantsoen van melkgevend vee vaak bijgestuurd met een geconcentreerde eiwitbron. Daarmee kunnen veehouders met relatief weinig krachtvoer, het eiwitniveau van het melkveerantsoen bijsturen tot het gewenste niveau. Daarmee kunnen oudmelkte koeien op eiwitbehoefte gevoerd worden, zonder veel krachtvoer te geven.”
Pijs voorziet vooral problemen bij rantsoenen waar snijmaïs gevoerd wordt en/of waar het eiwitgehalte in de graskuil tegenvalt. In deze rantsoenen moet extra eiwit uit krachtvoer aangevuld worden voor een optimale balans tussen energie en eiwit in de pens. Met bijvoorbeeld één kilo soja kun je een rantsoen behoorlijk effectief corrigeren. Met de nieuwe voermaatregel zou daar al snel drie tot vier kilo minder eiwitrijk krachtvoer tegenover staan.”
Mogelijk vervroegde afvoer
Oudmelkte koeien hebben voldoende eiwit nodig om op productie te blijven”, zo stelt ook Bauke van der Valk. „Krijgen oudmelkte koeien onvoldoende eiwit, dan daalt de productie hard en gaat het dier toenemen in conditie. Krijgen ze door de voermaatregel extra krachtvoer, dan wordt er ook meer energie gevoerd en is de balans tussen energie en eiwit niet optimaal. Beide keren leidt dit tot een toename van de conditie. Een koe die met een te ruime conditie droog wordt gezet, heeft veel meer kans op problemen in de transitie, de periode vlak voor het afkalven tot na het afkalven. Dit kan leiden tot leververvetting, melkziekte, nageboorteproblemen en na het afkalven tot slepende melkziekte een verminderde vruchtbaarheid en een lagere productie. Deze vicieuze cirkel is lastig te doorbreken en kan, als het tegenzit, uiteindelijk leiden tot vervroegde afvoer. Het is ‘maar’ voor vier maanden en het betreft niet alle koeien op het bedrijf. Desondanks leidt deze maatregel tot serieuze gevolgen voor transitiedieren, een van de meest kwetsbare groepen dieren op het melkveebedrijf."
Droogstandsrantsoen lastig te corrigeren
Jan Dijkhuizen voorziet eveneens problemen bij oudmelkte koeien, maar ook dieren in de droogstand. „De droogstand en de transitie van de koe naar weer melkgevend is een enorme verandering voor de koe. Met hoogwaardig geconcentreerd eiwit is dit mogelijk. Meer dan 70 procent van de ziektes bij melkvee ontstaat in deze periode. En hebben ook invloed op het functioneren en de gezondheid van de koeien later in de lactatie."
Dijkhuizen wijst op het grote belang van het kali-arm voeren in de droogstand. „Kaliarme producten zijn vaak ook eiwitarm. Denk maar aan snijmaïs en stro. Toch heeft de koe in de droogstand ook voldoende eiwit nodig voor een goede start van de lactatie en goed kwaliteit biest voor het kalf. Deze norm ligt wat lager dan bij melkgevende koeien. In een aantal gevallen is correctie nodig. Daarom past een geconcentreerd eiwitproduct goed. Daar hoef je maar weinig van te voeren. De voermaatregel leidt in die gevallen leiden tot of meer krachtvoer in de droogstand, of te weinig eiwit voeren. Beide is onwenselijk.”
Vergelijking met fosfor
Volgens Pijs mag het doel, het verlagen van de stikstofuitstoot, nooit ten koste gaan van de diergezondheid. „We hebben als maatschappij de mond vol over dierwelzijn. Daar is niets mis mee, maar dan moet daar bij het maken van beleid ook rekening mee gehouden worden. Destijds is het fosforaandeel in krachtvoer verlaagt. Dit heeft op sommige bedrijven geleid tot problemen. Zoals we het nu voorzien, geldt dat ook voor deze maatregel. Ik maak mij daar echt zorgen over.”
Eiwitkwaliteit
Dijkhuizen vindt ook de focus op ruw eiwit te eenzijdig. „Het zou best mogelijk zijn om op individuele scherper op de eiwitnorm te voeren. Maar dat gaat niet zomaar. Er zit veel verschil in eiwitkwaliteit in ruwvoer. Daarnaast speelt de eiwitbenutting een belangrijke rol. Dit kun je niet los zien van de hoeveelheid energie die je voert. En dat mis ik in deze maatregel. Eigenlijk is deze maatregel heel krom. Bedrijven die het eiwit over het algemeen goed benutten zijn juist de bedrijven die relatief veel maïs voeren. De typische grasbedrijven hebben over het algemeen een lagere eiwitbenutting. En lijken de minste schade te hebben van deze maatregel.”
‘Nauwelijks contact met diergezondheidsexperts’
Ook de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), de belangenorganisatie voor dierenartsen heeft vraagtekens bij de voermaatregel. Om een goed beeld te krijgen van de gevolgen van de maatregel houdt de organisatie op dit moment een enquête onder haar leden. De organisatie stelt dat het ministerie niet tot nauwelijks contact heeft gehad met diergezondheidsexperts van zowel Wageningen UR als de faculteit Diergeneeskunde Utrecht, bij het opstellen van de maatregel. „Dat vinden wij vreemd. Zulke maatregelen moeten echt op de praktijk gebaseerd zijn. Dan is het voor de hand liggend dat je ook contact hebt met diergezondheidswetenschappers over mogelijke gevolgen op de diergezondheid”, aldus John Vonk, clustervoorzitter landbouwhuisdieren bij de KNMvD. Hij laat weten dat de uitkomst van de enquête leidend is voor mogelijke vervolgstappen.