Onderzoek naar voederwaarde, eiwitgehalte en verteerbaarheid Engels raaigras

Kwekers, verkopers en veehouders zijn volgens het onderzoeksinstituut geïnteresseerd naar de voederwaarde van de verschillende grasrassen. Deze parameters worden op dit moment nog niet gemeten. Het bepalen van de voederwaarde van alle rassen en snedes is namelijk erg duur. Voor het huidige rassenonderzoek wordt vooral gekeken naar droge stofopbrengst, standvastigheid en kroonroestresistentie.
In de drie-jarige proef wordt zowel het maaien als beweiden als uitgangspunt genomen. Daarbij worden zowel de locatie-effecten, jaareffecten, als de effecten van graslandmanagement op de voederwaarde inzichtelijk gemaakt. Het onderzoek moet een goede, maar ook betaalbare methode opleveren.
Verschillende doorschietdata en groeiritme
In de rassenproeven liggen rassen met een verschillende doorschietdata en een verschillend groeiritme bij elkaar. Daarbij worden de rassen per oogstgroep (laat en middentijds) op één moment geoogst. Rassen met dezelfde doorschietdatum kunnen verschillen in de groei van bijvoorbeeld de eerste snede en de groei in de zomer. Voor de totale jaaropbrengst aan drogestof is dit geen probleem. Maar vanwege de relatie tussen het groeistadium en voederwaardekenmerken als eiwitgehalte en verteerbaarheid is het volgens het onderzoeksinstituut wel een uitdaging om verschillen tussen rassen goed vast te stellen. Dit onderzoek moet uitwijzen of mogelijk de derde snede een goede maat is voor de voederwaarde van het hele jaar. De derde snede geeft namelijk kleinere verschillen in groei.