Hordijk: Meet stikstof voor belangrijke sectoren beter
Met die metingen moeten de onzekerheden rond emissiefactoren in sectoren als landbouw, verkeer, industrie, zee en landgebruik beter in kaart worden gebracht, met name waar die emissie nu enkel op berekeningen zijn gebaseerd.
De commissie onder leiding van Leen Hordijk - officieel het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof - was in december in het leven geroepen door minister Schouten, met als opdracht om de meet- en rekenmethodes van het RIVM onder de loep te nemen. Ze concludeert nu dat de wetenschappelijke kwaliteit van het werk voldoende is. „De data, methoden en modellen die het RIVM inzet zijn, ook in internationaal perspectief, van voldoende kwaliteit en daarmee geschikt voor het meten en berekenen van de concentratie en depositie van stikstofverbindingen.”
Wel zijn er verbeteringen nodig om de onzekerheden verder te verkleinen. Daarnaast blijkt dat de emissiefactoren waar het RIVM mee rekent in zijn modellen, kunnen, en moeten, worden verbeterd. Zo worden stalemissies in het model mogelijk 15 procent lager weergegeven dan in de werkelijkheid, en de emissies bij het bemesten van grasland misschien 10 procent te hoog.
Ook heeft onderzoek van het RIVM zelf verschillen laten zien tussen berekende en gemeten ammoniakconcentraties in de lucht. Het RIVM moet onderzoek doen naar de oorzaken van deze verschillen, stelt de commissie, en daar ook andere typen metingen, zoals satellietwaarnemingen, bij gebruiken. Het moet daarbij niet enkel uitgaan van het eigen model, maar ook van andere modellen, en samenwerken met andere wetenschappers om tot nauwkeuriger berekeningen te komen.
Model geschikt, maar kan beter
Verder vindt de commissie dat het door de RIVM gebruikte model, het OPS-model, geschikt is voor het modelleren van de stikstofverspreiding op lokale schaal. Wel neemt op die schaal de invloed van andere processen, zoals weersinvloeden en chemische omzetting, toe, en daarmee ook de onzekerheid van de uitkomsten van het model.
Denemarken, Duitsland, Vlaanderen
De commissie heeft ook gekeken naar de modellen die in de omringende landen zijn gebruikt. Die methoden zijn vergelijkbaar, stelt Hordijk, maar de toepassing is verschillend en ook is het beleid dat op die gegevens is gebaseerd, verschillend. Dat andere landen andere grenswaarden voor depositie hanteren is vooral door beleid ingegeven, en ligt niet aan verschillen in berekeningsmethode.
Transparantie
Het heeft de commissie enige moeite gekost om scherp te krijgen welke wetenschappelijke data, metingen en modellen precies gebruikt worden en voor welk doel, hoe en wanneer besluiten voor verbetering zijn genomen, en waar dit alles is vastgelegd. „Dit helpt niet in de onderbouwing van de resultaten en de communicatie daarvan, en het maakt de processen en procedures minder transparant”, concluderen Hordijk en de zijnen in hun rapport. „Goed op een rij zetten waar de verantwoordelijkheden liggen, welke instrumenten voor welke toepassing worden gebruikt en hoe de kwaliteit daarvan wordt geborgd, en dat alles duidelijk communiceren, is essentieel.”
De commissie heeft ook kritiek op de organisatie van het beheer van de emissieregistratie. Dat is een conglomeraat van onder andere het PBL, het RIVM, CBS en andere organisaties, vertelde Hordijk tijdens de presentatie van het rapport. Het is daarbij onduidelijk voor de buitenstaander wie precies waarvoor verantwoordelijk is. Ook hier vraagt de commissie om meer transparantie.
Het werk van de commissie is niet afgerond met dit rapport. Zij gaat de conclusies die ze nu heeft getrokken, verder uitwerken, en daarbij onder andere in detail kijken naar het AERIUS-model om stikstofdepositie te bepalen.