‘RIVM werkt te goeder trouw, maar modellen tonen te grote afwijking’
Het gebrek aan kwaliteit van de output komt volgens de drie criticasters door een aantal cruciale elementen. Zo wordt bij het verzamelen van de MAN data bij 93 procent van de datapunten uitgegaan van een correcte/plausibele meting, waarbij zogenaamde tweede orde problemen niet worden gecontroleerd. In een kort rapport dat woensdag 16 oktober in de Tweede Kamer tijdens een hoorzitting wordt besproken, schrijven ze: „Plausibel is subjectief en daarmee worden de metingen deels beïnvloed. Ook is het validatieproces niet afdoende geborgd om menselijke invloed op de data te voorkomen. Daarnaast wordt er data ingevoegd aan de hand van omliggende metingen, waardoor mogelijke overcompensatie kan ontstaan.”
Onzekerheden en onnauwkeurig
Robert Bor, Jan Rhebergen en Rutger van den Noort constateren ook dat de metingen worden uitgevoerd met passieve samplers van Gradko, waarvan bekend is dat ‘zij minder nauwkeurig zijn dan andere, duurdere samplers.’ Vervolgens wordt deze data, waar dus al een onzekerheid in zit, verwerkt in het OPS/Aerius model. Dat leidt volgens zeggen van het RIVM tot een landelijk beeld met afwijkingen tot 30 procent. Voor specifieke locaties zijn de onzekerheden nog groter.
In hun rapport wijzen ze er ook op dat bij het herleiden van de depositie naar de bron, eenzelfde ratio wordt gebruikt als bij de ratio van de emissieregistraties. Deze registraties zijn niet gemeten, maar verondersteld op basis van experts. „Maar kun je de depositieverhoudingen één op één terugvertalen naar deze emissieverhoudingen?”, vragen ze zich af. „De aanname is dat als 86 procent van emissies wordt veroorzaakt door boeren, dan zal deze verhouding ook gelden voor de droge depositie. Dit is echter maar zeer de vraag. Stel dat de emissies van de boeren dichtbij de bron neerslaat, kloppen de verhouding van de emissiebronnen van 86 procent dan nog wel in de droge depositie? Er wordt in mindere mate rekening gehouden met de dynamiek van de atmosfeer of onvoorziene effecten.”
Doeleinden modellen
In de besluitvorming in het stikstofdossier, waaronder ammoniak, moeten volgens de drie criticasters de bovenstaande onzekerheden worden meegenomen en de modellen, zoals deze ontwikkeld zijn door het RIVM, moeten alleen voor de doeleinden gebruikt worden, waar zij wel voor gemaakt zijn. Dat zijn onder andere het aangeven van landelijke trends op jaarniveau, maar ook het voorspellen van de impact van ingrepen van beleidsmaatregelen op nationaal niveau. Echter niet op maandniveau of op provinciaal en gemeentelijk niveau.
Waar de modellen door de significante onzekerheid niet voor gebruikt kunnen worden, zijn voor het berekenen van de impact van ingrepen op specifieke Natura2000 gebieden, dan wel de impact van specifieke emissiebronnen naar delen van Nederland of bij de berekening van specifieke cases zoals het verlenen van een milieuvergunning.
Investeren in metingen
Na afloop van het bezoek aan het RIVM concluderen Bor, Rhebergen en Van den Noort, dat de gecumuleerde afwijkingen zodanig zijn dat dit bij de politieke besluitvorming moeten worden afgewogen tegen de impact van de besluitvorming. Van den Noort: „Gezien het grote belang is het mijn overtuiging dat de afwijking van tientallen procenten terug moet worden gebracht tot een afwijking van minder dan 5 procent om voldoende zekerheid te hebben om de uitkomsten van deze modellen te verheffen tot de absolute wetenschappelijke waarheid. Daarnaast moet er, gezien het belang van dit dossier, veel zwaarder geïnvesteerd worden in metingen en door worden gebouwd aan de verfijning van de modellen.”
Tekst: Reinout Burgers
Al bijna 25 jaar volg en schrijf ik als journalist onder meer over de varkenshouderij en pluimveehouderij. Twee uiterst boeiende en dynamische sectoren met veel gepassioneerde ondernemers.
Beeld: RIVM
Bron: Rutger van den Noort