Beperken voerhekselectie belangrijk voor levensduur koe
Dat zegt Jonne Twerda van Agrifirm. Voor een gezonde koe met een hogere levensproductie is het voermanagement van groot belang, stelt hij. „In de praktijk is selectie aan het voerhek vaak een belangrijke oorzaak van een suboptimale gezondheid.”
Een perfect gemengd rantsoen, waarin koeien niet tot nauwelijks kunnen selecteren, zorgt naast voor die stabiele pens-pH voor gezonde, weerbare koe en om dat te bereiken, is volgens Agrifirm vakmanschap, discipline en aandacht nodig.
Constant rantsoen voor constante pH
Na de voeropname daalt de pH van de pens in de koe. De optimale pH ligt tussen de 6,0 en 6,6. Als de koe 24 uur per dag exact hetzelfde rantsoen op kan nemen, blijft de pH het meest stabiel. „pH-fluctuaties dragen bij aan het ontstaan van subacute pensverzuring. Diverse onderzoeken geven aan dat pensverzuring een grote impact heeft op de diergezondheid. Een wisselende voeropname, minder goede vertering van het rantsoen, lagere melkproductie, lager vetgehalte, schade aan het maagdarmkanaal, leverabcessen en kreupelheid zijn het gevolg. Alleen de kreupelheid bijvoorbeeld wordt al op een kostenpost van 200 euro per koe gezet”, berekent Twerda, die daarmee het belang van een stabiele pH en daarmee het voorkomen van pensverzuring door selectie in het rantsoen aangeeft.
Ranglage en ranghoge dieren beide gevoelig voor selectie
„De gevolgen van selectie aan het voerhek zijn vaak onderschat”, vindt Twerda, die uitlegt wat er in het koppel gebeurt. „Bij selectie krijgen de dominantere koeien meer krachtvoer. Die koeien staan immers als eerste na het voeren aan het voerhek of verdringen andere dieren. Deze groep krijgt een fluctuerende pens-pH. Deze koeien hebben een grotere kans op subklinische pensverzuring, een lagere weerstand, dunne mest, een lager vetgehalte en zijn gevoeliger voor klauwproblemen. Dit kan ervoor zorgen dat deze koeien eerder uitvallen. Daar tegenover staan de ranglagere dieren, zoals de verse vaarzen. Deze krijgen bij selectie de minst lekkere delen, wat over het algemeen de niet-krachtvoerachtigen zijn. Deze dieren krijgen niet de energie die ze nodig hebben. Slepende melkziekte, een lagere melkproductie, dikkere mest, maar ook problemen met de weerstand en vruchtbaarheid liggen op de loer. Voor deze groep is dat vaak een reden van vervroegde afvoer.”