Bedrijfseigen derogatie, hoe pakt dat uit?
LTO Melkveehouderij heeft begin maart een conceptvisie voor een nieuw mestbeleid gepresenteerd. Dit betreft een visie voor het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn, dat vanaf 2022 ingaat. In een serie bijeenkomsten door heel het land wordt deze visie met de leden besproken. Concreet zet de belangenorganisatie in op drie mestpakketten, waarbij veehouders een van deze drie kunnen kiezen. Bij de eerste optie maakt de veehouder gebruik van de generieke normen met een stikstofgebruiksnorm van 170 kilo. Geen derogatie dus. Hier staat wat LTO betreft een eenvoudige mestboekhouding tegenover.
De tweede optie is gewasderogatie. Daarbij geldt voor grasland een gebruiksnorm van 300 kilo dierlijke stikstof en op maïsland 170 kilo stikstof. Wel dienen deze veehouders in dit voorstel de Kringloopwijzer bij te houden en wordt een bovengrens ingesteld voor ureum of stikstofbodemoverschot.
Bij het derde pakket, het zogenoemde ‘Kringloop plus-pakket’, kunnen veehouders die aantoonbaar meer stikstof en fosfaat van hun grond halen dan ze op het land brengen, kiezen voor een bedrijfsspecifieke stikstof- en fosfaatnorm. In deze optie moeten ondernemers ook de ammoniakverliezen terugdringen en positief scoren op andere milieurandvoorwaarden.
LTO verwacht dat de meeste melkveehouders zullen kiezen voor de optie met een graslandgebruiksnorm van 300 kilo stikstof uit dierlijke mest. Dit blijkt ook uit een poll op melkvee.nl. Ruim 53 procent kiest voor gewasderogatie. Bijna 11 procent geeft de voorkeur aan een eenvoudig systeem zonder derogatie. 14 procent wil dat de huidige mestregels niet veranderen. De overige 22 procent ziet bedrijfsspecifieke stikstof- en fosfaatnormen, gebaseerd op de opbrengsten van het land, wel zitten.
LTO-visie in de praktijk
Stel dat het voorstel van LTO werkelijkheid wordt, hoe pakt dit dan uit? Eerst kijken we naar optie 2: de gewasderogatie. Bij de huidige regel van minimaal 80 procent grasland zullen veehouders die deze 80/20-regel maximaal benutten, uitkomen op gemiddeld 274 kilo stikstof uit dierlijke mest. Dit is al 24 kilo hoger dan de hoogste derogatienorm van 250 kilo stikstof. Op zandgrond met een
derogatie van 230 kilo stikstof ligt het verschil nog 20 kilo hoger.
Dan optie 3: de bedrijfseigen derogatie. Wat zijn de ervaringen tot op heden met de bedrijfseigen stikstof- en fosfaatnormen? Daarvoor kijken we naar de pilots die er lopen op het gebied van de BEP (bedrijfseigen fosfaatnorm) en de BES (bedrijfseigen stikstofnorm dierlijke mest). De ongeveer 200 veehouders die afgelopen jaren meededen aan de BEP-pilots, werken met een bedrijfsspecifieke fosfaatgebruiksnorm. Wanneer ze aantoonbaar meer fosfaat van de bodem onttrekken dan ze er op brengen, mogen ze dit tekort met dierlijke mest aanvullen. Voor een zeer beperkt aantal bedrijven levert dit direct voordeel op en kunnen ze meer drijfmest op eigen land plaatsen. Dit betekent een besparing op mestafzet, maar ook een besparing op de aankoop van kunstmest. Echter, het merendeel kan deze extra fosfaatruimte niet verzilveren, omdat op hun bedrijf stikstof de beperkende factor is.
BES-pilot
Om die reden is er ook een BES-pilot opgericht. Bij de BES wordt de stikstofnorm (derogatienorm) voor dierlijke mest bepaald aan de hand van de geoogste hoeveelheid fosfaat. Vervolgens wordt de stikstofnorm bepaald aan de hand van de verhouding stikstof/fosfaat in drijfmest. De veehouders die tegen de derogatienorm van stikstof aanlopen, kunnen op deze manier toch extra drijfmest uitrijden. Ze mogen dus meer drijfmest uitrijden dan de derogatienormen van 230 en 250 kilo stikstof. Dit gaat dan wel ten koste van de hoeveelheid kunstmest. Momenteel zijn er tien, voornamelijk Koeien&Kansen-bedrijven, die bemesten volgens de BES-systematiek.
Jaap Gielen, specialist bij Countus, is nauw betrokken bij de BES-pilots van twee bedrijven in Flevoland. „Zij laten zien dat ze met meer drijfmest in plaats van kunstmest de opbrengst van het gras op peil weten te houden. Daarbij lijkt een trend zichtbaar met hogere eiwitgehalten in graskuilen. Drijfmest heeft een lagere werkingscoëfficiënt van stikstof dan kunstmest. Daarom is de uitdaging des te groter om de benutting van de drijfmest te verhogen met bijvoorbeeld de toevoeging van water aan de mest. Op deze manier worden veehouders nog meer gestimuleerd om de drijfmest optimaal te benutten.”
Kringloopresultaten op een rij
Voor hoeveel bedrijven is een bedrijfseigen stikstof- en fosfaatnorm interessant? Daarvoor zette WUR-onderzoeker Gerjan Hilhorst van proefboerderij De Marke de resultaten van alle Kringloopwijzers van melkveehouders die meedoen aan de projecten Vruchtbare Kringloop Achterhoek (VKA), Vruchtbare Kringloop Overijssel (VKO), Vruchtbare Kringloop Noord-Nederland (VKNN) en Vruchtbare Kringloop Flevoland (VKF) op een rij.
Uit de cijfers blijkt dat 32 tot 42 procent van de deelnemers aan de kringloopprojecten gemiddeld over 2015, 2016 en 2017, zowel op de BEP als op de BES, een voordeel behalen. 42 tot 45 procent haalt wel een BES-voordeel, maar geen BEP-voordeel. In die gevallen mogen ze geen extra fosfaat bemesten, maar door een gunstige verhouding stikstof/fosfaat in de drijfmest (laag fosfaat ten opzichte van stikstof) krijgen ze toch extra stikstofruimte en dus een hogere derogatienorm.
Uit het overzicht van de Kringloopwijzers van de Vruchtbare Kringloop-projecten blijkt volgens Gielen dat in potentie een ruime meerderheid van de melkveehouders voordeel kan halen met bedrijfseigen normen, ten opzichte van de huidige normen. „Daarbij moet wel als kanttekening worden geplaatst dat in het voorstel van LTO met gewasderogatie al een verruiming zit van de stikstofnorm. Mocht LTO dit voor elkaar krijgen met normen waar ze nu op inzetten, dan is het percentage veehouders dat voordeel haalt met bedrijfsspecifieke normen een stuk kleiner”, concludeert Gielen.
65% eiwit met 65% dierlijke stikstof is grondgebondenheid in het kwadraat
Forse besparing
Wat levert een bedrijfsspecifieke derogatie uiteindelijk economisch op? Voor Gielen ook een interessante vraag. Hij zette de resultaten van de vier Kringloopprojecten om in euro’s. De uitkomst is een besparing van gemiddeld 11.774 euro op mestafzet- en kunstmestkosten. Hierin zit een spreiding tussen de regio’s van 8.086 euro voor de deelnemers aan de kringloopprojecten in Overijssel en de Achterhoek tot 16.116 euro voor de deelnemers van Vruchtbare Kringloop Flevoland. „Ook hierbij moet opmerkt worden dat deze vergelijking gebaseerd is op de huidige derogatienormen van 230 en 250 kilo stikstof.”
Gielen geeft aan dat in deze bedragen de voordelen van de extra aanvoer van organische stof uit drijfmest nog niet zijn meegerekend. „De pilotbedrijven die inmiddels vier jaar meer drijfmest op hun land brengen dan de derogatienormen, zien dit nog niet terug op de analyse. De opbouw van organische stof met drijfmest gaat langzaam. Maar als je dat jaar op jaar blijft doen, mag je verwachten dat dit uiteindelijk gunstig uitpakt voor de bodemvruchtbaarheid.”
Werken aan een betere bodemvruchtbaarheid en meer dierlijke mest in plaats van kunstmest, sluit volgens Gielen helemaal aan bij de Kringloop-visie van minister Schouten. Gielen berekende dat met de BES-systematiek het aandeel stikstof uit dierlijke mest opschuift van 58 procent naar 65 procent van de bemesting van het voerareaal. „Dit betekent dat we als sector met de BES in 2025 in potentie 65 procent eigen eiwit produceren van 65 procent stikstof uit eigen onbehandelde dierlijke mest. Dat is grondgebondenheid in het kwadraat.”