FrieslandCampina en Natuurmonumenten stimuleren natuurinclusief boeren
„Waar we als zuivelcoöperatie en Natuurmonumenten vroeger meer tegenover elkaar stonden, gaan we nu mét elkaar kijken wat we kunnen doen aan natuurontwikkeling”, stelt Van Sprang. De samenwerking is nu nog een kwestie van zoeken, maar het zal gaandeweg concreter worden, geeft hij aan.
Beide partijen willen het natuurinclusief boeren en de biodiversiteit stimuleren, bijvoorbeeld door meer rekening te houden met weidevogels en kwetsbare planten en dieren. Boeren en boswachters moeten elkaar middels de samenwerking ook makkelijker kunnen vinden, zodat er gezamenlijk kan worden gewerkt aan meer streekeigen landschapselementen zoals bomenhagen, houtwallen en bosschages. „Die zijn historisch gezien een zichtbaar onderdeel van ons land en goed voor de soortenrijkdom.”
Los van PlanetProof
De samenwerking met Natuurmonumenten staat geheel los van het PlanetProof-keurmerk. „Niettemin zit er best veel overlap tussen dat wat we met Natuurmonumenten ambiëren, en de eisen van PlanetProof.”
Zuivelproducten die het PlanetProof-keurmerk dragen, voldoen nu al aan zeer hoge eisen met betrekking tot natuur, dier en klimaat. Bovendien zullen die criteria in de komende jaren verder doorgroeien, stelt FrieslandCampina. In 2025 kenmerkt een melkveehouder die PlanetProof-melk aan Campina levert zich doordat:
-
Boeren laten het gras ouder en daardoor soortenrijker worden. Het gras bevat meerdere kruiden, grassen en vlinderbloemigen. Op de akkers van de boer staan voor en na de oogst van het belangrijkste gewas plantensoorten die bijdragen aan een gezondere bodem.
-
Het voer voor de koeien is voor het overgrote deel afkomstig van het eigen land en uit de directe omgeving. Als een boer nog voer moet kopen dan is dat afkomstig uit Europa. Het bestaat uit restproducten van humane voeding of wat overblijft van de oogst van aardappelen, groenten of fruit.
-
Een groter deel van het land van de boer wordt ingezet voor natuur en biodiversiteit, omdat het grasland kruidenrijk is of omdat er natuurbeheer plaatsvindt. De boer heeft oog voor het karakteristieke lokale landschap en de regionale grondsoort.
-
Tenminste twee derde van het voor de veestapel benodigde eiwit komt van eigen land.
-
De weilanden worden begraasd door koeien en jongvee.
-
De boer houdt rekening met weidevogels en andere kwetsbare soorten op zijn land, bijvoorbeeld bij het laten weiden van de koeien of het maaien van het gras. Er worden op het erf, de akkers en weilanden geen glyfosaat meer gebruikt. Ook andere chemische middelen worden zo min mogelijk ingezet.