Praktijkopbrengst snijmaïs loopt 25 jaar achter op rassenproeven
Op de proefvelden van het Cultuur- en Gebruikswaarde Onderzoek (CGO) nam de gemiddelde opbrengst toe van ongeveer 16 ton drogestof per hectare in het begin van de jaren negentig tot 21 ton in recente jaren. Gemiddeld over de afgelopen 25 jaar steeg de opbrengst jaarlijks 250 kilo drogestof per hectare. Daarbij wordt 180 kilo toegerekend aan de genetische verbetering van de rassen en 70 kilo aan een combinatie van weer (toenemende temperatuur) en management (vroegere zaaidatum).
Praktijk
In de praktijk nam de gemiddelde opbrengst (op basis van CBS-cijfers) toe van ongeveer 12 ton drogestof per hectare in het begin van de jaren negentig tot 16 ton in recente jaren. Hier is gemiddeld sprake van een jaarlijkse opbrengststijging van 195 kilo drogestof per hectare. De snijmaisopbrengsten in de praktijk liggen zo’n vier tot vijf ton per hectare lager dan de opbrengsten op de proefvelden.
Toch is dat volgens onderzoeker René Schils niet echt verbazingwekkend. „Bij het Rassenonderzoek werken we altijd met de nieuwste rassen, en het duurt zeker drie tot vijf jaar voordat die op de markt komen. Dus die achterstand heb je in de praktijk altijd.”
Verder kiezen boeren niet alleen voor rassen met de hoogste opbrengst, maar kunnen ze bijvoorbeeld kiezen voor een hogere voederwaarde ten koste van een iets lagere opbrengst. Daarnaast liggen proefvelden volgens Schils altijd bij technisch goede bedrijven, op ideale grond. „Daarmee zit je dus altijd al aan de bovenkant ten opzichte van het gemiddelde van Nederland."
Rassenlijst
Het Cultuur- en Gebruikswaarde Onderzoek (CGO) toetst de landbouwkundige waarde van nieuwe rassen van snijmaïs. Het onderzoek duurt minimaal drie jaar en omvat onder andere opbrengst, kwaliteit, stevigheid en ziekteresistentie. Rassen die door de selectie komen, worden opgenomen in de Aanbevelende Rassenlijst of de Nationale Lijst.