Uitrijddatum voor drijfmest op bouwland blijft 16 maart

In het Commissiedebog ‘Uitvoerbaarheid van beleid op het boerenerf’, kreeg minister Wiersma het verzoek de uitrijddatum voor drijfmest dit jaar te vervroegen als de weersomstandigheden daarvoor gunstig lijken. De minister vroeg daarover een spoedadvies aan bij de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM).
Mais
De uitrijddatum van 16 maart is in principe alleen van toepassing op de maisteelt (snijmaïs, Corn Cob Mix en korrelmaïs). Voor bijna alle andere akkerbouwgewassen en grasland geldt dat mest uitrijden op dit moment al is toegestaan. Deze teelten zijn aangewezen als zogenaamde ‘vroege teelten’, dit zijn teelten die om teelttechnische redenen bemesting nodig hebben in de periode van 15 februari tot 15 maart. Deze regels vloeien voort uit het 7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn 2022-2025 (7e AP).
De CDM geeft in haar advies aan dat het eerder toestaan van het uitrijden van mest het risico op tussentijds uit- en afspoeling van nitraat en fosfaat naar het grond- en oppervlaktewater vergroot. Om dit risico te beperken is het van belang bemesten en inzaaien zo kort mogelijk op elkaar te laten plaatsvinden. Dat betekent dat bij het vroeger uitrijden van mest ook de maïs vroeger zou moeten worden ingezaaid om deze risico’s te beperken. De mogelijkheid tot het vroeger inzaaien van maïs is onder andere afhankelijk van de weersomstandigheden en de geschiktheid van de grond. Op basis van de huidige weersituatie kan geen inschating worden gemaakt van de weersomstandigheden in de komende maand, en dus de mogelijkheid tot het vroeger inzaaien van maïs.
Bodemverdichting
Vroeg uitrijden vergroot tegelijkertijd het risico op bodemverdichting, wat plasvorming en oppervlakkige afspoeling kan veroorzaken. De gevolgen van bodemverdichting blijven vaak lang zichtbaar en kunnen ook bij de oogst van mais en het aansluitend tijdig inzaaien van het vanggewas nog een negatieve invloed hebben. Tenslotte heeft het vervroegen van de uitrijddatum onder gemiddelde weersomstandigheden ook nog beperkte effecten op andere emissies. Zo neemt het risico op ammoniakemissie af, maar neemt het risico op lachgasemissie toe.
Dat brengt de minister tot de volgende conclusie: ‘Afgaand op voornoemd CDM-advies en de daarin genoemde risico’s, het gegeven dat een groot areaal akkerbouwgewassen en grasland nu al bemest mogen worden en dat deze uitrijddatums onderdeel zijn van de afspraken die zijn gemaakt met de Europese Commissie in het kader van het 7e AP, zie ik helaas geen mogelijkheden om de uitrijddatum van 16 maart voor drijfmest te vervroegen.’

Tekst: Hermien van der Aa
Woont en werkt op een melkveebedrijf in Hernen met als neventakken educatie en zorglandbouw. Sinds 2020 parttime redacteur melkvee bij Agrio, waar ze hoofdzakelijk schrijft voor de website melkvee.nl, het vakblad Melkvee en de regiobladen
Beeld: Ruth van Schriek
Bron: Tweede Kamer