‘Een koe kan in het begin van de lactatie goed melk geven met een ureumgehalte onder de 10’
Samen met de voerstrategie bepalen ze de hoogte van het ureumgehalte in de melk. Het ureumgehalte dat op haar beurt weer kan worden gebruikt als maatstaf voor het bepalen van de efficiëntie van voeren, de hoogte van emissies en nitraatuitspoeling. In 2023 lag het gemiddeld ureumgehalte op de MDM-bedrijven rond de 17,5. Het ziet ernaar uit dat dit in 2024 nog lager zal uitkomen. In het artikel worden diverse aandachtpunten genoemd om tot een laag ureum te komen.
Goede balans van eiwit en energie voeren
Om een laag ureumgehalte te krijgen is het niet alleen belangrijk de juiste balans van eiwit en vet te voeren, het is ook belangrijk de juiste eiwitten te voeren. Henry van Ittersum van Euro Koe IDEE geeft als veevoerdeskundige in het overzicht hieronder aan dat het er vooral om gaat, om voldoende DVE (Darm Verteerbaar Eiwit) te voeren en de OEB (Onbestendig Eiwit Balans) laag te houden, 0 is voldoende.
Het is dus belangrijk bij de teelt van gras goed na te gaan hoe gras te telen en op te slaan met hoog DVE en laag OEB. Ook bij de aankoop van andere eiwitbronnen is het belangrijk te kijken naar de kwaliteit van de eiwitten, zoals blijkt uit enkele voorbeelden van voedermiddelen in het overzicht hierboven.
Lager ureumgehalte in begin van lactatie dan aan het eind
Een hoog ureumgehalte in de melk geeft aan dat de lever de overmaat aan eiwitten moet afbreken. Dat kost de koe energie. De overmaat aan eiwitten wordt of door de nieren via de urine uitgescheiden of door mest en melk. Het afbraakproces belast dus de lever en de nieren. Een koe in het begin van de lactatie met bijvoorbeeld een productie van 40 kilogram melk per dag en een ureum van 22 milligram per 100 gram melk moet 40 x 220 = 8800 milligram eiwit per dag afbreken en uitscheiden in de melk. Een koe met een melkproductie van 20 kilogram melk per dag met een vergelijkbaar ureum hoeft maar 20 x 22 = 4400 milligram eiwit per dag af te breken. Een koe in het begin van de lactatie kan met de juiste balans van veel energie en DVE goed melk geven met een ureumgehalte onder de 10. De koe aan het eind van de lactatie behoeft minder energie en mag wel een ureum hebben van rond de 20.
Rekenen met verschillen in kwaliteit van gras
De kwaliteit van vers gras, uitgedrukt in eiwitgehalte, DVE, OEB en suikergehalte kan bijna van dag tot dag verschillen, afhankelijk van de weersomstandigheden, de bodemkwaliteit, de hoeveelheid en type meststof en het groeistadium. De foto’s laten enkele grote verschillen zien in eiwitgehalte van het verse gras.
Bij het voeren van veel vers gras in de vorm van beweiden en/of zomerstalvoeren is het dan ook zaak snel te kunnen reageren op fluctuaties in de kwaliteit van het verse gras. Diverse MDM-melkveehouders maken daarvoor gebruik van een ureummeter, zodat ze dagelijks of zelfs tweemaal per dag het ureumgehalte kunnen meten en het rantsoen daar snel op aan kunnen passen. Onderstaande grafiek van een melkveehouder met zeer veel vers gras en een ureummeter op het bedrijf laat zien dat het mogelijk is het ureumgehalte gemiddeld laag te houden. Het optimaal benutten van de hoge kwaliteit van het verse gras onder sterk wisselde omstandigheden vraagt wel veel stuurmanskunst van de boer. Het zou nuttig zijn het ureumgehalte dagelijks automatisch te laten bepalen door de melkmachine.
De kwaliteit van dierlijke mest en kunstmest bepalen mede de kwaliteit van het gras. Het gebruik van ammonium- of ureumstikstof heeft zeker in het voorjaar voordelen boven nitraatstikstof. In KAS zit 50 procent nitraatstikstof. De ammoniumstikstof wordt eerst gebonden aan het klei-humus-complex en komt geleidelijk vrij. Nitraatkunstmest kan bij veel regen sneller uitspoelen. De plant is in staat nitraatstikstof snel op te nemen. Hoewel de snelle opname zorgt voor een hoge stikstofopname, resulteert het ook in de vorming van meer onbestendig eiwit.
Mogelijk zal er ook meer aandacht moeten komen voor de aminozuursamenstelling van het gras. Uit een proef met verschillende kunstmestsoorten op één van de MDM-bedrijven bleek er wel meer dan 20 procent verschil te zijn in de aminozuursamenstelling van het gras.
Sturen op kwaliteit van kuilgras, hooi en maïskuil
Bij de opslag van gras ontstaan grote verschillen in kwaliteit, bijvoorbeeld in de DVE/OEB-verhouding. De ervaring leert dat, zeker bij de eerste snede, het belangrijk is om vrij droog in te kuilen. Bij een natte kuil wordt het eiwit aanzienlijk onbestendiger, oftewel, het verslechtert de DVE-OEB-verhouding.
Volgens Van Ittersum is voor een laag ureum een lage OEB en een hoge DVE met voldoende energie en suikers een voorwaarde. Uit het monster van met zeer droog gras (hooi) blijkt het hooi een zeer goede DVE/OEB-verhouding te hebben met veel suiker en energie. Mede door het gebruik van een ureumkunstmest in plaats van een nitraatkunstmeststof en door het drogen van het gras blijft de vers graskwaliteit behouden.
Een andere melkveehouder maaide een week later, na een week met veel grasgroei. Het weer om te drogen bleek onverwachts slecht, zodat het gras zeer nat en met een droge stofgehalte van 26,5 procent, de kuil inging. Het gras van deze boer was anders bemest. In de analyse valt af te lezen dat DVE met een waarde van 16 lager was dan de OEB met een waarde van 21. Suiker was eveneens laag: 69, en melkzuur was daarentegen aan de hoge kant: 72. Dat melkzuur zou Van Ittersum graag onder de 40 houden. Daarnaast is het voor een goede voeding belangrijk naar de juiste balans van mineralen en sporenelementen in het ruwvoer en het totale rantsoen te kijken.
Het tijdstip van de oogst van gras en maïs bepaalt ook voor een deel de kwaliteit. Of de mais rijp is of niet is van grote invloed op het zetmeelgehalte en de energie-inhoud van de maïs. Door het zeer natte voorjaar was en is de maïs slecht tijdig rijp te krijgen.
Kijk naar de vertering van de voedermiddelen
Door de mest van je eigen koeien goed te bekijken kan je onder andere zien of je het juiste rantsoen voert en in welke mate de verstrekte voedermiddelen (goed) zijn verteerd. Ook kan met een pH-meter worden bepaald of er verzuring in de darm is opgetreden. Een hoge pH duidt op veel eiwit, dus veel ammoniakuitstoot. Door de mest te zeven met drie zeven met verschillende zeefopeningen, wordt veel informatie verkregen. Bijvoorbeeld over de verteerbaarheid van de maïskorrel, of de ontsloten tarwe wel voldoende is ontsloten en of het gras goed is benut.
Lager ureum voor beter verdienmodel en meer duurzaamheid
Door aanpassingen in het integrale management op het melkveebedrijf kan het ureumgehalte nog flink dalen. Dat vergt wel inspanningen en investeringen. Dit kan de melkveehouder geheel of gedeeltelijk terugverdienen met lagere voerkosten, en een betere diergezondheid met langere levensduur van de koeien. Bijkomende voordelen zijn een afname van het mestoverschot, een betere kwaliteit mest en minder nitraatuitspoeling. Uit een literatuuranalyse van Van Cooten en De Hoop blijkt de ammoniakemissie tussen de 4,5 tot 5 procent te dalen per punt daling van het ureumgehalte.
Meer toelichting en informatie in 5 webinars
In vijf webinars op maandagavonden wordt meer toelichting en informatie gegeven. De webinars vinden plaats om de twee weken van 20.00 uur tot 21.15 uur, op de volgende data:
- 7 oktober: Bodem en bemesting: de basis voor het bedrijf (zie deze webiste voor meer informatie)
- 21 oktober: Kansen voor minder mestoverschotten en circulaire meststoffen
- 4 november: Efficiënter voeren met laag ureum en lage emissies
- 18 november: Kwaliteit van drinkwater voor koeien kan/moet beter
- 2 december: Beleid kan effectief sturen op doelvoorschriften, zoals ureum of stikstofoverschot
Bijdragen van onder andere: Henri van Ittersum (veevoedingsdeskundige), Wilco van Cooten (bodem en bemesting), George Laan (bemesting, kwaliteit drinkwater en mest), Herre Bartlema (circulaire precisiebemesting), Wim de Hoop (praktijk en beleid) en melkveehouders.
Aanmelden kan bij Wim de Hoop via: dehoop@kcgg.nl.
Tekst: Wim de Hoop, Wilco van Cooten
Beeld: Susan Rexwinkel