Melkveehouders negatiever over mestbeleid dan jaren geleden
In totaal deden 129 melkveehouders mee aan het kwalitatieve onderzoek. Boeren zijn van mening dat het huidige mestbeleid ten koste gaat van de bedrijfsresultaten en arbeidsvreugde en het veel tijd en moeite kost. Ook geloven de deelnemers die meededen aan de enquête niet dat het huidige mestbeleid leidt tot betere gewasopbrengsten en een hogere bodemvruchtbaarheid.
Het belangrijkste argument dat wordt aangedragen is dat het huidige mestbeleid boeren dwingt om meer kunstmest te gebruiken, terwijl ze liever dierlijke mest inzetten. Dat laatste leidt namelijk tot hogere gewasopbrengsten, meer inkomsten en een betere bodemvruchtbaarheid. Ook is het gebruik van dierlijke mest volgens de correspondenten beter voor het milieu en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater.
Ondanks de opmerkingen over het mestbeleid zijn boeren nog steeds van mening om aan het mestbeleid te blijven voldoen en zich aan de regels te houden. Wel is het zo dat het voorgenomen mestbeleid het overtreden van de regels stimuleert. Wet- en regelgeving zouden excessen moeten voorkomen, maar dit gebeurt nu niet.
Daarom moet het huidige mestbeleid op de schop. De belangrijkste zaken die volgens boeren moeten veranderen, zijn soepelere regelgeving voor mestverwerking, meer samenhangend beleid en het stimuleren van technische innovatie. Ook kwam naar voren dat boeren hun land willen bemesten naar behoefte.
Verschillen tussen sectoren
Tussen de sectoren zijn er grote verschillen. Melkveehouders zijn het negatiefst over het huidige mestbeleid. Volgens de onderzoekers heeft dit waarschijnlijk met het afschaffen van de derogatie te maken. Dit raakt melkveehouders rechtstreeks. Daarna komen de varkenshouders en kalverhouders. Een uitzondering daarop is de pluimveesector. Die zijn overwegend positief over het mestbeleid. Waarschijnlijk komt dit doordat ze de mestafzet binnen de sector zelf hebben geregeld. In algemene zin zijn siertelers en vollegrontsgroentetelers het minst negatief over het mestbeleid.
Binnen de sectoren zijn er ook nog grote verschillen. Boeren die in een met nutriënten verontreinigd gebied wonen zijn nog wat negatiever over het mestbeleid dan ondernemers die daar niet wonen. Ook ondernemers met een opvolger lijken wat negatiever dan andere ondernemers. Ook melkveehouders met intensievere bedrijven - dus meer koeien per hectare - zijn negatiever over het mestbeleid dan collega’s in andere sectoren. Volgens de onderzoekers is de verklaring hiervoor dat het mestbeleid bij deze ondernemers ‘dichterbij’ komt, omdat het voor hen (in de toekomst) moeilijker zal worden om aan de regels van het mestbeleid te blijven voldoen. De afstand van het bedrijf tot een Natura 2000-gebied, de ontwikkelingsfase van het bedrijf en het opleidingsniveau van de ondernemers hebben weinig invloed op de mening over het mestbeleid.
Doel mestbeleid
Het verbeteren van de waterkwaliteit is het belangrijkste doel van het mestbeleid. Slechts 15 procent van de geënquêteerde ondernemers noemt dit ook als belangrijkste doel van het mestbeleid, uit een lijst met 6 doelen.
De prioritering van de doelen van het mestbeleid verschilt tussen de sectoren. Melkveehouders noemen het voorkomen van uitbreiding van agrarische bedrijven het vaakst als belangrijkste doel (25 procent), varkenshouders het oplossen van het mestoverschot (36 procent), kalverhouders de efficiënte benutting van nutriënten (33 procent) en pluimveehouders het verbeteren van de bodemkwaliteit (31 procent). In de niet-dierlijke sectoren noemen de geënquêteerde ondernemers de bodemkwaliteit het vaakst als het belangrijkste doel van het mestbeleid, maar ook het verbeteren van de waterkwaliteit staat bij veel geënquêteerde akkerbouwers, siertelers en vollegrondsgroentetelers in de top 3 van de belangrijkste doelen.
Vergelijking met 2016
In 2016 werd er ook al onderzocht hoe boeren tegenover het destijds geldende mestbeleid aankijken. Duidelijk wordt is dat melkveehouders, varkenshouders en kalverhouders dit jaar nog negatiever zijn dan 2016.
Geënquêteerde ondernemers hebben ook zowel in 2016 als in 2024 moeite om aan de eisen van het mestbeleid te voldoen, ervaren er risico en onzekerheid door en ervaren een wij-zij gevoel. Ze dachten in 2016 en denken in 2024 dus nog steeds dat het huidige mestbeleid veel risico’s met zich meebrengt en dat beleidsmakers niet de kennis hebben om mestbeleid te maken en niet begrijpen hoe moeilijk het is om de regels van het mestbeleid in de praktijk te brengen. Deze negatieve percepties zijn in 2024 nog negatiever dan in 2016. Ook hier is dit verschil het duidelijkst te zien bij de melkveehouders.
Aanbevelingen
Voor de overheid valt er nog een wereld te winnen. De onderzoekers bevelen daarom aan om beter te communiceren over de nut en noodzaak van mestbeleid, ondernemers te betrekken bij het ontwikkelen van nieuwe regels en boeren ook handelingsperspectief te bieden, zodat ze weten welke maatregelen er kunnen worden genomen om de waterkwaliteit te verbeteren. Ook zou mestbeleid beter moeten worden geïntegreerd met ander landbouwbeleid. Op dit moment ervaren boeren samenhang van verschillende dossiers zoals stikstof, broeikasgassen, biodiversiteit en de waterkwaliteit. Dit leidt tot frustratie op het boerenerf.
Daarnaast zou het toekomstige mestbeleid volgens de deelnemers meer rekening moeten houden met de grondsoort en de nutriëntenbehoefte per gewas. Doelsturing heeft daarbij de voorkeur, zodat boeren zelf de vrijheid krijgen om te bepalen hoe ze doelen halen. Dit is echter niet makkelijk en staat haaks op de wens voor minder ingewikkeld mestbeleid; een andere uitkomst uit het onderzoek. Meer onderzoek hiernaar is dus noodzakelijk. Het gaat dan niet alleen om onderzoek hoe het mestbeleid precies grondsoort- en gewasspecifiek kan worden gemaakt, en wat dan precies wel en niet zou moeten worden toegestaan voor elk gewas en iedere grondsoort, maar ook over onderzoek naar de consequenties van doelsturing op het boerenerf.
Input voor 8e Actieprogramma
Het resultaat van dit onderzoek wordt samen met onder andere onderzoeken over de waterkwaliteit gebruikt voor het nog op te stellen 8e Actieprogramma Nitraat dat op 1 januari 2026 ingaat. Volgens de landbouwminister bieden deze onderzoeken aanknopingspunten voor de in dat kader te maken afwegingen. ‘Daarbij valt te denken aan aspecten als een gebiedsgerichte- versus generieke aanpak, de herkenbaarheid van de agrarische ondernemer in het mestbeleid, de mogelijkheden voor doelsturing, differentiatie van beleidsinzet ten aanzien van doelbereik of doelbehoud in specifieke gebieden, de economische effecten en de effectiviteit en inpasbaarheid van maatregelen in de bedrijfspraktijk’, schrijft Wiersma in een Kamerbrief.
Tekst: Bas Lageschaar
Bas Lageschaar groeide op tussen de weilanden in de Achterhoek. Daardoor had hij altijd al belangstelling voor de agrarische sector. Voor Agrio zit hij in de redactie politiek en beleid. Bas volgt het laatste (regionale) nieuws op de voet en schrijft voor de regionale websites en verschillende printuitgaven.
Beeld: Ellen Meinen
Bronnen: Wageningen Universiteit, Tweede Kamer