Procestechnoloog Wouter de Heij:
‘Hoeveel droge stikstofdepositie er op stikstofgevoelige natuur valt is onbekend’
Wouter de Heij publiceerde op 5 november zijn onderzoek naar Aerius en gaf diezelfde avond een uitgebreide toelicht op zijn onderzoek in de studio van Agrio. Zijn zelfopgelegde opdracht was: hoe nauwkeurig zijn die modellen? Aerius is namelijk opgebouwd uit verschillende deelmodellen die vervolgens op elkaar inwerken en tot een uitkomst leiden in de vorm van stikstofdepositie. „Als je het hebt over nauwkeurigheid, dan kun je dat opdelen in twee factoren die van belang zijn: juistheid en precisie. Stel je een bord voor met een roos in het midden. Juistheid is dan hoe dicht je bij de bulls-eye zit. En precisie is als je meerdere keren schiet, hoe dicht liggen de gaatjes dan bij elkaar. Ik heb gekeken naar de nauwkeurigheid van de emissiebronnen, de ammoniakconcentraties in de lucht, de natte depositie en de droge depositie. Dit is soms ook wel door het RIVM gedaan, maar ik heb er nu een dik rapport over geschreven in de volledige breedte van het onderwerp.”
Ammoniakemissie
Hij onderzocht eerst de emissie. Wageningen Universiteit heeft daar een model voor gemaakt genaamd Nema en die gegevens zijn input voor Aerius. De universiteit gebruikt voor het vullen van Nema de dieraantallen uit de Gecombineerde Opgave en de standaard emissiefactoren van de RVO om de totale emissie van de stal te bepalen. „Ik heb een sterk vermoeden dat daar een overschatting van 10 à 20 miljoen kilogram in zit. Dat is 10 tot 20 procent van alle emissies. Dat komt omdat ze nog steeds rekenen met 14 kilogram ammoniakemissie per koe per jaar, terwijl uit praktijkmetingen in de praktijk blijkt dat het eerder om 10 kilogram gaat of nog lager. En als de totale emissie in het model te hoog is, heeft dat ook gevolgen voor de berekende stikstofdepositie.”
De Heij keek vervolgens naar de luchtconcentraties van ammoniak boven Nederland. Hij trekt daaruit de conclusie dat er grote verschillen zijn. „De laatste jaren hebben we vaak gehoord dat er een zogenaamde ‘ammoniakdeken’ over Nederland ligt. Dat is een term waar ik niet zo blij mee ben, want dat suggereert dat er een soort deken is die overal even dik is. Dat is gewoon pertinent niet zo. In Friesland zijn er bijvoorbeeld gebieden met een verhoogde ammoniakconcentratie. Maar zolang er geen stikstofgevoelige natuurgebieden in de buurt zijn, is er niet veel aan de hand. De ammoniak gaat omhoog en komt verderop weer terecht. De boeren bemesten vooral elkaars landerijen. Kijk je naar een gebied als de Gelderse Vallei met een grote veedichtheid, dan zie je nog hogere ammoniakconcentraties. Maar een paar kilometer verderop zie je dat de concentraties boven de Veluwe weer erg laag zijn. Dit geeft aan dat de concentratie van ammoniak van kilometer tot kilometer enorm kan verschillen.”
Natte stikstofdepositie
Uiteindelijk gaat het er om hoeveel stikstof er uiteindelijk neerkomt op stikstofgevoelige natuur. Dat gaat via natte en droge stikstofdepositie. Volgens De Heij wordt er sinds 1978 op een vrij consequente manier gekeken naar de natte depositie. „Er zijn regenvangers verspreid over Nederland die open gaan als het regent en die meten hoeveel millimeter regen er valt. In het laboratorium wordt vervolgens gekeken naar de chemische componenten in dat regenwater, waaronder ammoniak en NOx-verbindingen. Uit de beschikbaar gestelde data door het RIVM blijkt dat de depositie van ammoniak in mol, dat zijn aantallen moleculen per hectare per jaar, is afgenomen tot een waarde tussen de 200 en 400 mol. Ik was vooral geïnteresseerd in hoe goed het model de metingen voorspelt. Op het meetpunt in De Peel werd bijvoorbeeld 389 mol gemeten, maar voorspelde het model 455 mol aan natte depositie. Dat is een verschil van 66 mol, en dat is een groot verschil. Op andere meetlocaties lag het dichter bij elkaar. Maar grosso modo zie je dat de natte depositievoorspelling 40 tot 60 mol plus of min afwijkt van de realiteit.
Ik vind dat praktijkmetingen altijd leidend moeten zijn. Belangrijker nog zijn de regenvangers die zich sluiten na de regenval, maar wat gebeurt er in de praktijk als er regen valt en verdampt? Daar zitten nog vragen. Gemiddeld verdampt 25 procent van alle regen die valt. Dat weet eigenlijk elke boer. Als er geen water is om ammoniak in op te lossen, verwacht je dat de ammoniak weer de lucht in gaat. Dus ik denk dat er een systematische fout zit in OPS, het rekenhart van Aerius, van ongeveer 25 procent, waardoor de totale natte depositie overschat wordt. Dit punt verdient nader onderzoek.”
Droge stikstofdepositie
Het meten aan droge stikstofdepositie is veel moeilijker en dat komt doordat hier verschillende processen verantwoordelijk voor zijn, stelt De Heij. „Droge stikstofdepositie is ammoniak die via huidmondjes van planten wordt opgenomen, via vochtige grond wordt opgenomen, of via condensatie op de bladeren aan bomen en planten of ammoniak die zich hecht aan fijnstof en op de grond valt.”
Er zijn twee manieren om droge depositie te meten. De eerste methode is een fluxmeting. De Heij: „Daarbij meet je op twee verschillende hoogtes de concentratie ammoniak in de lucht. Op basis van een rekenmodel bereken je de depositiesnelheid en probeer je in te schatten hoeveel ammoniak er op de grond terechtkomt. In Nederland staan drie zogenaamde CoTag-palen die deze fluxmetingen doen. Dat is heel weinig. De tweede methode om droge depositie te meten is door biomarkers te gebruiken. Dat betekent dat je plantjes in potjes zet en kijkt hoeveel stikstof die plantjes opnemen en hoeveel ze daardoor groeien. Dit soort onderzoek, en vooral de combinatie van biomarkers en fluxmetingen, gebeurt veel te weinig. We hebben drie fluxmetingen en bijna geen biomarkeronderzoek. Bovendien vindt biomarkeronderzoek niet plaats op de locaties van de fluxmetingen. Daardoor vindt er geen validatie plaats en valt niet te controleren of de berekeningen van droge depositie kloppen. En dat is een probleem, want als we naar het Aerius-model kijken, is droge depositie het grootste deel van de depositie. We hebben hier echt een grote achilleshiel te pakken.”
Negen landklassen
Dat het aantal meetlocaties voor de fluxmetingen zonder praktijkmetingen met biomarkers veel te laag is, is ook om een andere reden van belang. De module in Aerius die de stikstofdepositiesnelheid berekend, de Depac-module, bestaat uit negen verschillende landklassen, zo ontdekte De Heij. Grasland, bouwland, bossen en steden zijn enkele voorbeelden. „Voor elk landtype berekent Depac wat de droge depositie is. Doordat we maar op drie plekken meten, zonder validatie, is dat een probleem. Je moet minimaal negen CoTag-palen hebben, maar ook dan heb je nog steeds maar één meting per landklasse. Bovendien is er recent een wetenschappelijke studie gepubliceerd over de duinen, waaruit bleek dat de voorspelling van Depac bijna drie keer hoger was dan de metingen. En deze zomer was er paniek, omdat uit nieuw onderzoek bleek dat bomen meer stikstof opnamen dan gedacht. Maar ik vertaal die kritiek echt anders. Bomen doen al tientallen jaren wat ze doen, dus de data die in het model zit klopt niet. Depac gaf dus een onderschatting van de droge depositie. Er zijn gewoon te weinig praktijkmetingen, en daardoor is de nauwkeurigheid van de voorspellingen laag.”
Stikstofgevoelige natuur
Om erachter te komen of de Depac-module goed staat ingesteld op basis van wat de wetenschappelijk literatuur zegt, zette De Heij een deel van Depac om in een nieuwe computertaal om de depositiesnelheden te controleren. Hij trekt daaruit de volgende conclusies: „Ik denk dat er op graslanden een onderschatting is, dus dat er meer droge deposities op grasland plaatsvindt dan het model voorspelt. Van de steden vermoed ik, ik kan dat nog niet bewijzen, dat het model een factor twee te hoog zit. Dat tikt allemaal verschrikkelijk door in de totale massabalans en zeker ook in de voorspelde totale depositie op natuurgebieden.” Volgt hieruit dat de depositie op stikstofgevoelige natuurgebieden lager is dan het model nu aangeeft? „Dat kan ik niet zo zeggen. Maar één ding weet ik zeker. Je kan niet op 0,005 mol voorspellen wat het is en niet eens op 10 of 20 of 30 mol. Het model kan hooguit zeggen dat de depositie ergens tussen de 400 en 800 mol zit. Dat betekent dat die hele rekentool waar tientallen miljoenen in gestopt is, eigenlijk niet zoveel kan.”
Het RIVM is om een reactie gevraagd, maar wil eerst het rapport van De Heij bestuderen voordat ze met een reactie komen.
Video en podcast over onderzoek Wouter de Heij
Wouter de Heij presenteerde in de rubriek ‘Landbouw in zicht’ de uitkomsten van zijn onderzoek. De video is hier terug te kijken en is inmiddels ook als podcast te beluisteren via Spotify.