Verkleinen derogatievrije zone en verhogen stikstofcorrectiefactor geeft boeren lucht
Wiersma geeft in haar brief aan als er niets verandert, de druk op de mestmarkt alleen maar hoger wordt. Ze is ervan overtuigd dat de belangrijkste oplossing in Europa ligt, en zet dan ook in op de aanpassing van de Nitraatrichtlijn. Zolang deze richtlijn niet wordt herzien, is er volgens de minister een nieuwe derogatie of een andere oplossing nodig.
Meer mestplaatsingsruimte
Met het verkleinen van de derogatievrije zone wordt het voor boeren die met percelen voor meer dan de helft of volledig op 100 meter van een Natura 2000-gebied liggen, vanaf 2025 weer mogelijk om derogatie aan te vragen. Zij kunnen dan afhankelijk van de ligging van de percelen 190 of 200 kilogram per hectare dierlijke mest op hun percelen gebruiken, in plaats van 170 kilo. Wiersma verwacht dat dit naar schatting op landelijke schaal een gering effect zal hebben op de mestplaatsingsruimte, maar voor die bedrijven waar het om gaat, kan dit wel een verlichting betekenen.
Wiersma moet hiervoor nog wel in overleg treden met de Europese Commissie, omdat dit een aanpassing is van de eerder gemaakte Brusselse afspraken. Zij verwacht hierover in het najaar duidelijkheid te krijgen.
Stikstofcorrectiefactor
De stikstofcorrectiefactor wordt verhoogd van 10,1 naar 14 procent. Deze factor geeft een percentage weer van de hoeveelheid mest die verdwijnt als gasvormige verliezen tijdens de opslag van mest. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het nieuwe percentage beter aansluit op de werkelijke situatie op het boerenerf. Met de aanpassing kan de boer meer kuubs mest kwijt op het land.
De genoemde maatregelen geven boeren volgens de minister boeren wat extra lucht binnen de bedrijfsvoering. Daarnaast wil Wiersma met een subsidieregeling de kansen voor mestexport verbeteren. De regeling moet het op korte termijn mogelijk maken dat boeren meer mest kunnen bewerken voor export. Ze wil de vergunningsverlening voor het verwerken van mest versnellen en knelpunten oplossen. Naast export zet de minister in Europa nog steeds in op een zo snel mogelijke toelating van Renure. Tevens laat ze onderzoek doen naar de verwerking van dierlijke mest in potgrond.
Verhoging subsidie behoud grasland
Wiersma meldt verder in haar mestbrief dat ze in 2025 mogelijk meer subsidie voor het behoud van grasland beschikbaar wil stellen, als de Europese Commissie de individuele de-minimisgrens per boer van maximaal 20.000 euro over een periode van drie jaar, gaat verhogen naar 37.000 euro.
De minister verwacht dat de Europese Commissie hierover dit najaar een besluit neet. Als dat positief is, zou het totale subsidiebedrag van de regeling in 2025 verhoogd kunnen worden. Dan zouden volgens een eerste inschatting circa 3.000 tot 4.000 bedrijven niet aanlopen tegen de de-minimisgrens, terwijl dat anders wel het geval zou zijn geweest.
De verruiming van de regeling vergt circa 50 tot 60 miljoen euro. Wiermsa voornemens om dit te financieren uit de 5 miljard euro aan middelen die beschikbaar zijn gesteld vanuit het Hoofdlijnenakkoord. Besluitvorming hierover zal plaatsvinden bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2025.
Oplossingen op lange termijn
Om het nationale mestproductieplafond te halen, wordt een afromingspercentage voor fosfaat bij overdracht buiten familieverband op 30 procent ingesteld. In haar brief schrijft de minister zich ervan bewust te zijn dat deze maatregel boerenbedrijven raakt, maar zij wil een generieke korting voorkomen. Eind 2024 vindt er een beoordeling plaats waarbij wordt bekeken of dit afromingspercentage redelijk is.
Naar verwachting wordt er begin 2026 een nieuwe, brede vrijwillige bedrijfsbeëindigingsregeling opengesteld. Verder wordt de inzet om de hoeveelheid ruw eiwit in melkveevoeding te verlagen ondersteund.
Graslandnorm
In het addendum bij het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn is opgenomen dat de melkveehouderij in Nederland in 2032 grondgebonden is. Dit is een afspraak die gemaakt is met de Europese Commissie. De huidige derogatie aan Nederland is verleend op basis van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en het Addendum.
Adema deed het voorstel om grondgebondendheid vorm te geven met een graslandnorm. Meer grasland op het bedrijf zorgt voor minder uitspoeling van nutriënten en minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in vergelijking met andere gewassen. Tevens draagt die bij aan kortcyclische koolstofvastlegging, het sluiten van kringlopen, biodiversiteit, dierenwelzijn (weidegang) en behoud van het cultuurhistorisch landschap.
Wiersma heeft aangegeven dat ze de komende periode eerst de economische effecten, de ruimtelijke aspecten en de bij-effecten op emissies (zoals broeikasgas) van zo'n graslandnorm in beeld wil brengen. Dan pas kan ze goed beoordelen op welke wijze de afspraken met de Europese Commissie over grondgebondenheid ingevuld kunnen worden. Afhankelijk daarvan neemt ze pas een besluit over een eventuele invoering van zo'n graslandnorm.
Wanneer is afroming nodig?
In de onderstaande situaties is er vanaf 2025 geen afroming van dierrechten nodig:
• Een veehouder (eenmanszaak van vader) draagt (een deel van) zijn bedrijf met productierechten over aan de eenmanszaak van zijn dochter;
• Een veehouder die (een deel van) zijn bedrijf met productierechten inbrengt in een maatschap, VOF of CV met een derde (niet zijnde familie), en dus zelf betrokken blijft;
• Een veehouder die (een deel van) zijn bedrijf met productierechten inbrengt in een maatschap, VOF of CV, waar één van de maten of vennoten een BV of NV is, en dus zelf betrokken blijft;
• Een varkenshouder die (een deel van) zijn bedrijf met productierechten overdraagt aan een maatschap, VOF of CV met een broer (of ander familielid in de eerste, tweede en derde graad);
• Een natuurlijk persoon die zijn deel in een samenwerkingsverband (maatschap, VOF of CV) geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een familielid in de eerste, tweede of derde graad (niet zijnde een BV of NV) of aan zijn of haar echtgenoot of geregistreerd partner;
• Een natuurlijk persoon die (een deel van) een bedrijf met productierechten inbrengt in maatschap, VOF of CV waarvan zijn of haar echtgenoot of geregistreerd partner deel uitmaakt;
• Een maatschap, VOF of CV wordt ontbonden en (een deel van) het bedrijf wordt overgedragen aan één van de (beherende) maten/vennoten (niet zijnde een BV of NV) die onderdeel uitmaakte van de maatschap/vennootschap.
Bron: ministerie van LVVN.