Opinie: Provincies huilen krokodillentranen
Aan de ene kant is het begrijpelijk dat het IPO (Interprovinciaal Overleg, de belangenbehartigers van de twaalf provincies) dit doet. Het vorige kabinet heeft de provincies onder grote druk - en ondersteund door een transitiefonds van meer dan 24 miljard euro - min of meer ‘bevolen’ om provinciale programma’s op te stellen op basis van het ontwerp NPLG. Dat hebben de provincies opgepakt. Er werden concept programma’s ingediend die maar liefst 56 miljard euro zouden gaan kosten. Nog afgezien van dit absurd hoge bedrag, voldeden de concept programma’s ook inhoudelijk niet aan de wensen van Van der Wal en dus moesten de provincies hun plannen aanpassen met een deadline van 1 september 2024.
Teleurstelling begrijpelijk
Tja, en als je dan hoort dat er geen transitiefonds meer is, dat de deadline wordt en geschrapt dat er dus in feite geen NPLG meer is, dan is het begrijpelijk dat er bij veel provinciale bestuurders en ambtenaren sprake is van teleurstelling. De meest gehoorde reactie is: ‘maar de wettelijke doelstellingen blijven toch overeind?’ ‘Dus we ontkomen toch niet aan het maken van provinciale gebiedsprogramma’s?’ Laten wij de provincies uit deze droom helpen.
Nationale koppen
Inderdaad, de doelstellingen van de Kader Richtlijn Water, van de Vogel- en Habitatrichtlijnen en van het Klimaat Akkoord staan vast en daar moet aan worden voldaan. Maar dat betekent niet dat er 80.000 hectare natuur en bos bij moet komen, dat er 180.000 hectare agrarische natuur moet komen, dat de beekdalen (100 – 250 meter) in de zandgebieden moeten worden geëxtensiveerd, dat er agrarische grond voor groen-blauwe dooradering moet worden opgeofferd en dat het waterpeil in de veengebieden omhoog moet. Dit zijn voor een groot deel nationale koppen op Europees beleid. En daar wil dit kabinet vanaf.
Wat moeten de provincies dan wel doen?
In het rapport van de Werkgroep KDW Alternatieven, ingesteld door oud minister Van der Wal, dat in januari aan de Tweede Kamer is aangeboden, staat omschreven wat de provincies en de Terrein Beherende Organisaties (TBO’s) wel moeten doen en waarin ze tot nu toe erg tekort schieten.
En dat is:
- Het in kaart brengen van de T0 situatie: voor de meeste habitats en soorten is dat 2004, want in dat jaar zijn die habitats en soorten aangemeld in Brussel.
Gebleken is dat de T0 situatie in veel gevallen niet bekend is. En als dat zo is dan moet die T0 situatie op een juiste manier worden gereconstrueerd.
- Het in kaart brengen van de huidige situatie (T1).
Uit de in het afgelopen jaar opgestelde Natuurdoelanalyses is gebleken dat in veel gevallen is afgegaan is op oude info en het oordeel van experts. Als de T0 en de T1 niet bekend zijn hoe kan je dan vaststellen wat de staat van instandhouding van een habitat soort is? Hoe kan je beweren dat het verslechteringsverbod is overtreden en dat het slecht gaat met de natuur? Ja, ten opzichte van 1950 wellicht, maar dat is in het kader van de Europese doelstellingen niet relevant.
- Het toelichten van verbeteringsdoelstellingen.
In de door provincies vastgestelde instellingsbesluiten voor Natura 2000-gebieden is ofwel sprake van een behouddoelstelling of van een verbeterdoelstelling (kwaliteit/oppervlakte). Die verbeterdoelstellingen zijn nog steeds niet geëxpliciteerd (welke kwaliteit, welke oppervlakte). Waarom hebben de provincies dit nog niet gedaan?
- Het opstellen van afgewogen beheerplannen met natuurherstel (in het gebied) en bronmaatregelen (buiten het gebied), waarbij rekening is gehouden met de sociaaleconomische gevolgen van die maatregelen (artikel 2 lid 3 van de Habitatrichtlijn).
Provincies hebben wel beheerplannen opgesteld, maar of en in welke mate de maatregelen ook zijn uitgevoerd is onduidelijk. Veel beheerplannen zijn vrijwel automatisch voor zes jaar verlengd. Om over de evaluatie hiervan en de toetsing van de maatregelen aan artikel 2 lid 3 van de Habitatrichtlijn nog maar niet te spreken.
Conclusie: provincies en TBO’s moeten nu eens gaan doen wat ze al lang hadden moeten doen.
Bronmaatregelen
Er is overigens wel een onderdeel van het IPO document waar de provincies een punt hebben, aldus Van Zijtveld. ‘Als het gaat om stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats, dan is inmiddels wel duidelijk dat de provincies geen maatregelen kunnen nemen om de depositie vanuit de stikstof deken te verminderen. Diverse onderzoeken wijzen uit dat de directe depositie van bedrijven niet alleen zeer gering is (minder dan 10 procent van het totaal), maar ook nog eens neerslaat binnen een paar honderd meter van de bron.
Het is om deze reden dat Agractie al geruime tijd pleit voor het instellen van wettelijk vastgesteld ‘significantiestroken’ langs stikstofgevoelige habitats om daarmee de vergunningverlening vlot te trekken en Nederland van het slot te halen. Voorwaarde daarbij is een geborgde emissiereductie. En die is er al sinds 2018. Een verdergaande reductie – op vrijwillige basis) kan worden bereikt met financieel ondersteunde innovatie en managementmaatregelen.’
Tekst: Alien van Zijtveld
Beeld: Bas Lageschaar